dinsdag 22 februari 2011

Influenza blues (3 januari 2011)

Als een perfect getrainde estafetteploeg ging het van 2010 naar 2011. Lief had haar weekje 'rustig aan' tussen kerst en ouwejaar voor de volle honderd procent besteed aan het bestrijden van een virus dat onder de naam influenza door het leven gaat. Op oudejaarsdag leek het tij zich eindelijk te keren. Wat er in het kort op neerkwam, zo bleek die avond, dat ik het stokje over had genomen en niesend, hoestend en proestend aan het nieuwe jaar begon.
Een paar dagen en een stuk of tien aspirine c's later denk ik (hoop ik) dat ik niet verder ben gekomen dan een flinke verkoudheid. Maar - de vrouwen zullen dat ongetwijfeld hartstochtelijk beamen - wij mannen lijden ook daar onder als onder de zwaarste pest-epidemie uit de geschiedenis. Hoewel ik me bewust ben van deze reputatie probeer ik elke vorm van bevestiging te vermijden. Ik gesel dus mijn neus in stilte (de zachtste zakdoekjes lijken van schuurpapier) en antwoord 'goed', elke keer als me gevraagd wordt hoe ik me voel. Desondanks kan ik niet voorkomen dat ik in een wanhopig zuchten uitbarst als ik met een totaal verstopte neus aan het avondeten zit. De mond blijft open (anders stik ik) en de oren klappen dicht (want ik moet ook slikken tussendoor). Ik voel me een alpinist op een van de hoogste flanken van de K2 die dankzij een dichte mist niet van het uitzicht kan genieten.

Dat lijden van ons, mannen, heeft ons door de jaren al menigmaal het schaamrood op de kaken gebracht. Want onze vrouwen, de echtgenotes, verloofdes, vriendinnen, ja zelfs de moeders (!), verdragen ons geklaag, gesteun en zacht gekerm (dat laatste op de momenten dat we voelen dat we nu echt aan het doodgaan zijn, een geluid van overgave) met dat engelengeduld dat alleen zij voor ons op kunnen brengen, maar o wee, hoedt je voor het eerstvolgende verjaardagsfeestje op de kalender. Daar wil je als man helemaal niet naartoe, maar je moet. Dat zit nu eenmaal vast aan het overleven aan een massale aanval van de meest verschrikkelijke virussen. Maar je wilt niet, want je weet wat daar gaat gebeuren...
Een tijdje laat ze je in de waan dat HET onderwerp niet aangeroerd gaat worden, je draagt immers zelf een zee aan alternatieven aan, geestdriftig, inlevend, en op den duur zelfs met een spoor van zelfvertrouwen. Maar dan, TSJAK!!! ,,O ja, Ron heeft ook zijn verkoudheidje gehad. Iets van anderhalve dag, maar het leek wel of hij dood ging!!!''
Kennen jullie dat?

Er is echter een andere kant van de medaille, en die heet de blues. De blues, de misère in het kwadraat, de ellende bezongen op een manier die zelfs onze scheppers doet in een bui van bittere tranen uit doet barsten. De blues, vrucht van de gevoelens van een man. Wie anders dan een man kan of wil immers de ellende nog ellendiger ondergaan dan ze al is? Niemand. Alleen de man is daartoe in staat, en daarom moet de blues dus wel door een man zijn uitgevonden.



Eén van mijn absolute favorieten van het genre is Blind Willie Johnson. Alles aan de, op 22 januari 1897 in Brenham (Texas) geboren Johnson is blues. Zijn hele leven is blues.
Willie's moeder overleed toen hij nog klein was en zijn vader trouwde een andere vrouw. Tijdens een ruzie tussen pa Johnson en zijn tweede vrouw wierp deze laatste een handvol natronloog in het gezicht van de kleine Willie. Hij was toen zeven jaar oud en, als gevolg van het bijtende goedje in zijn ogen, blind voor de rest van zijn leven.
Zijn vader stuurde Willie vaak de straat op om wat geld bij elkaar te zingen. Hij begeleidde zichzelf daarbij op een zogenaamde sigarendoos-gitaar. Hoewel er zo'n 30 registraties van Blind Willie Johnson zijn is de straat altijd zijn podium gebleven. Een podium waarop het slecht verdienen was. Toen zijn bouwvallige huis in Beaumont in 1945 afbrandde was er geen geld om ergens anders te gaan wonen, en zo sleet Mr. Blues zijn dagen op en rond de ruïnes. Na twee maanden kreeg hij malaria. Het ziekenhuis weigerde hem vanwege zijn huidskleur en zo overleed Blind Willie Johnson op 18 september van dat jaar.




I muzzle my nose,
I couch,
I couch,
I spit,
and I sneeze.
Oh, the end,
it will not take long anymore
upto the end,
the end of the influenza blues

De kerststal blijft nog even staan (29 december 2010)

Kertmis is voorbij, maar de kerststal blijft nog even staan. In Bologna zijn er maar liefst 37 die in het kader van het jaarlijkse terugkerende "Andar per presepi in città" (een wandeling langs de kerststallen in de stad) zijn opgesteld in kerken, musea en overheidsgebouwen. De meesten zijn tot 9 januari te bezichtigen.
De mooiste kerststal is zonder twijfel die van de beeldhouwer Adelfo Galli die onder de naam "presepio fra gli uomini" (kerststal tussen de mensen) in het Palazzo Comunale van de stad te zien is. Galli heeft zijn kerststal speciaal voor het evenement gemaakt. Zijn kunstwerk bestaat geheel uit terracotta, een zee van bustes, allen gericht op een ouderpaar en hun pasgeboren nakomeling.


101223 - 1638

Maria, Josef en Jezus zijn niet echt op de traditionele manier weergegeven, zoals we gewend zijn. Ze hebben voor mij iets van 'zo moet het geweest zijn als het er geweest is', heel natuurlijk, heel echt.

En aan de ingang van het Palazzo Comunale deze prachtige engel in terracotta, ook van Adelfo Galli.



101223 - 1656

Chardin, de schilder van de stilte (25 december 2010)


Het was iets voor kerst toen ik in 1997 voor het eerst in Ferrara was. De winterzon belichtte de stad van de Estes als de set van een historische film. De lucht, koud en flinterdun, penetreerde bij elke ademhaling tot in de uiterste puntjes van mijn longen. Elk lokaal nodigde uit. Een Lambrusco, een toost, op Ferrara, op Italië, op de toekomst.
De volgende ochtend toonde de stad haar andere gezicht. Mist, wat in Ferrara enkel zo genoemd wordt omdat er geen superlatieven voor zijn. De wereld was van het ene op het andere moment zo klein geworden dat je slechts met moeite de andere kant van de straat kon zien. Een klamme, waterkoude deken die je omhult, bezit van je neemt. IJskoude vingers die zelfs het binnenste van je botten lijken te beroeren.
Het is die mist, die het antieke, rijke Ferrara tussen pakweg 1200 en 1500 construeerde. De mist verhulde, ontnam het zicht op het zichtbare wat onzichtbaar werd in het grijs. Struikrovers werden één met hun omgeving, en hadden vrij spel. De stad wapende zich tegen de misdaad door het groen zo goed als geheel uit het straatbeeld te bannen. En zo vormde Ferrara zich als een bijna "kale" stad.
Achter de ongastvrije facades van de imponente 'palazzi' gaat echter een heel andere wereld schuil. Bijna elk pand heeft een weelderige interne tuin, waar het geluid van de straat slechts van heel ver in flarden hoorbaar is en waar de stilte voor de rest enkel doorbroken wordt door het getsjilp van de vogels.

Ook het Palazzo dei Diamanti heeft haar interne tuin. Die is echter een stuk minder spectaculair als de buitenkant van het door Biagio Rosetti, in opdracht van de graaf Sigismondo d'Este ontworpen gebouw. De buitenmuren zijn opgetrokken uit ongeveer 8500 blokken van marmer, die allemaal de vorm van de punt van een diamant hebben. Toen het palazzo klaar was, in 1503, ontstond de legende dat er in elke punt een echte diamant schuil ging. Dat verklaart de vele beschadigingen van de onderste puntenrijen, veroorzaakt door goedgelovige gelukszoekers.




Vanaf 1832 is het Palazzo dei Diamanti in bezit van de gemeente Ferrara, die er een museum van gemaakt heeft. Op het ogenblik is er onder de naam 'Il pittore del silenzio' ('De schilder van de stilte') een tentoonstelling te zien van de Franse schilder Jean-Baptiste Siméon Chardin.



De eigenzinnigheid van sommige kunstenaars verdient op zich een zekere bewondering. Chardin was een van die eigenzinnige kunstenaars. Geboren op 2 november 1699 in een Parijs dat steeds nadrukkelijker de rol van episch centrum van de Europese cultuur en kunst opeiste viel hij met zijn poeperd precies in de rococo-beurre. De rococo, ook wel de late barok genoemd, kende haar bloeitijd immers van de vroeg tot de laat 18e eeuw. Wie het vroege werk van Chardin vergelijkt met dat van de trendsetters van de rococo, zoals bijvoorbeeld Jean-Antoine Watteau, kan niet anders dan concluderen dat de Parijzenaar weinig gemeen had met zijn tijdgenoten. Zijn werken misten de delicate (pastel-)kleuren, de gezochte vormen, de ornamenten en vooral de (perfecte) mensenfiguren die zo typisch waren voor die tijd. Daar waar de rococo-doeken bijna hoorbaar aanwezig zijn in een ruimte, gaan de schilderijen van Jean-Baptiste Siméon Chardin er als het ware in op. Zijn stillevens zijn realistisch. Zijn licht-schaduw-verhoudingen missen het bombastische van de rococo. Stilte, een meer passende naam had men de tentoonstelling niet kunnen geven.



Ondanks het feit dat Chardin totaal uit de toon viel bij de andere Franse kunstenaars uit zijn tijd (hij maakte geen studiereis naar Rome, de bakermat van de barok en de rococo, zoals velen deden; sterker, hij zette practisch nooit één stap buiten de wijk waar hij geboren was, Saint-Germain-des-Prés) werd hij in 1724 toegelaten aan de Académie de Saint-Luc. Vier jaar later trokken twee van zijn werken, 'La Raie' en 'Le Buffet', de aandacht van enkele leden van de Académi
 e royale en waren daarmee het opstapje naar het mekka voor Chardin: de koninklijke academie voor schilder en beeldhoudkunst.
Tot 1730 heeft de "schilder van de stilte" vast weten te houden aan zijn stijl, maar daarna begonnen de perfect uitgebalanceerde stillevens steeds meer plaats te maken voor huiselijke middelklasse-taferelen. Volgense sommige bronnen was deze overstap een nieuwe uitdaging, volgens anderen was de reden puur commercieel. Portretten betaalden immers beter, zeker als ze in opdracht gemaakt werden.



In 1756 keerde hij de mensen echter de rug toe en keerde terug naar zijn basis, stilte, stillevens. Hij kon dat zonder problemen doen, want dankzij een pensioen dat hem dankzij Louis XV was toegekend voor zijn werk als 'schatbewaarder' van het Louvre en organisator van de jaarlijkse Salon was hij minder afhankelijk van de  verkoop van zijn schilderijen. De stillevens uit deze periode zijn 'rijker' als de eerste, niet alleen wat voorwerpen betreft (Chardin's relatieve rijkdom is eruit af te lezen) maar vooral op het gebied van de compositie. De opbouw is perfect, en dient later zelfs als leidraad voor grote moderne schilders zoals Morandi, Braque, Matisse en Cézanne. In een van de brieven aan zijn broer Theo steekt ook Vincent van Gogh in 1885 zijn bewondering voor Chardin niet onder stoelen of banken. Hij vergelijkt hem zelfs met Rembrandt.




Ondanks zijn rijke carrière zijn de laatste jaren van Chardin allerminst rooskleurig. Zijn enige zoon Pierre-Jean, met kunstenaarstalent begaafd zoals zijn vader, pleegt in 1767 zelfmoord. De nieuwe directeur van de Académie Royale schroeft het pensioen van de oude meester terug die beetje bij beetje zijn aanzien bij het publiek verliest. Bovendien krijgt hij gezondheidsproblemen en is genoodzaakt over te stappen van olieverf op pastel omdat dat minder inbreuk doet op zijn gezichtsvermogen. Hoewel de portretten met die nieuwe techniek later veel bewondering wekken, worden ze op dat moment zelf met weinig gejuich ontvangen.
Op 6 december 1779, 80 jaar oud, overlijdt Jean-Baptiste Siméon Chardin in de bijna-anonimiteit in zijn Parijs dat hij bijna nooit verlaten heeft. Zijn Parijs dat het te druk heeft met zichzelf om aan de grootste schilder uit haar geschiedenis te denken. Een Parijs dat lijdt, maar allesbehalve in stilte. Tien jaar later wordt de Bastille bestormd.





De tentoonstelling 'Il pittore del silenzio' is tot 30 januari 2011 te zien in heet Palazzo dei Diamanti in Ferrara. Daarna verhuist de tentoonstelling naar Madrid. Het Museo del Prado huisvest van 28 februari tot 29 mei 2011 de prachtige collectie schilderijen van Jean-Baptiste Siméon Chardin. Een aanrader.

Foto's werken Chardin en bronnen: internet.

Hondenleven (13 december 2010)

Op zoek naar en wachtend op een nieuwe baan vul ik mijn tijd intussen met huisman te zijn. Een zwaar onderbetaald werk, dat nooit ophoudt.

Tijdens het laatste rondje voor het slapen gaan heeft een van onze honden, Cicia, zich gisteravond geprikt aan een rozestruik. Ik had er niets van gemerkt, maar vanmorgen plakte er een spoortje geronnen bloed op haar linker oor. Even schoonmaken met een wattendoekje en lauw water, en ontsmetten natuurlijk. Onze bejaarde dame ondergaat het alsof ze vreselijk gestraft wordt. Staart tussen de poten, oren in de nek, wat het er niet gemakkelijker op maakt. Onze andere viervoeter, Oronzo, is tijdens dergelijke operaties in geen velden of wegen te zien. Af en toe verschijnt zijn kop even wantrouwig vanachter de bank om te kijken of het leed al geleden is.
Ook wat kleine spikkeltjes bloed op een paar plavuizen. Daar zal ik me na het rondje met Cicia en Oronzo over het dorp aan wijden.

Wat kleine spikkeltjes bloed op een paar plavuizen. Hé, voor de voordeur een vage afdruk van een schoen. De mijne. Voeten vegen, Ron! In de keuken ontdek ik wat kruimels die Oronzo over het hoofd heeft gezien. En voor ik het weet ben ik dus het hele appartement aan het dweilen. Dit, na eerst goed gestofzuigd te hebben natuurlijk.
De honden houden er niet van als er gestofzuigd en gedweild wordt. Verstoord kijken ze me vanuit hun mand aan terwijl ik met het zweet op het voorhoofd aan het zwoegen ben. Vooral Oronzo is een meester in het tot uitdrukking brengen van zijn hondegedachten. Of ik dat niet een andere keer kan doen? Of ik niet zie dat hij en Cicia het op het ogenblik heel druk hebben met het verantwoord uitbuiken na het zojuist genoten (en door mij geprepareerde) ontbijt?



Buiten schijnt de zon. Een aangename 15 graden wijst de thermometer op het balkon aan. De krant ligt nog opgevouwen op de keukentafel, ik ben er nog niet aan toegekomen. De dweil verdwijnt in het sop. Wat zou nu precies de betekenis zijn van "een hondenleven leiden", vraag ik me af terwijl ik hem uitwring.

Stilte (5 december 2010)

Gefluister vult de nacht. Het sneeuwt. Dikke vlokken wispelen, krispelen, terwijl ze de koude grond witspikkelen en het donkere woud in de buurt van het Duitse Freiburg uit lijken willen te gummen.
Het eerste ochtendgloren onthult. Een wereld zonder kleur. Betovering heeft genoeg aan wat tinten koel. Een streep zwart, wat vegen grijs, een heleboel wit.
Het eerste ochtendgloren onthult.  De stilte, een oneindig verre stilte. Stilte, zo stil dat ze bijna hoorbaar is. Geluid zonder geluid.



Een zacht gekreun, een scherpe plooi in het wit. Gekraak, niet gebroken. Een bast, een barst. Een tak slaat haar manen uit. Een bos wordt bomen, één voor één voor één, ieder draagt de witte last op haar eigen manier. Maar vooral in stilte.




De 23-jarige Michael Schlegel legt zich vooral toelegt op landschapsfotografie. De Duitse fotograaf reist de wereld rond en zijn reportages hebben hem al vele prijzen opgeleverd. Met zijn serie "Frozen life" bewijst hij echter dat je vaak niet eens ver van huis hoeft te gaan om mooie plaatjes te schieten. De foto's van bomen in een sneeuwlandschap zijn allemaal zo'n 30 kilometer van zijn woonplaats Freiburg gemaakt. Met heel veel geduld, want vaak is het heel lang wachten op precies het juiste licht en de ideale schaduw. Vooropgesteld dat dat moment ooit komt.




Bronnen:
- D Casa
- www.michaelschlegel.com
Foto's:
- Fotoblur

Blog (28 november 2010)


Kleur (25 november 2010)

Het laatste streepje op de benzinemeter knippert, maar het is niet ver tot aan de distributore in het dorp. Geen self-service, althans niet overdag. Behalve benzine verkoopt hij ook fietsen, en een aangename babbel. Over het weer; sommige dingen zijn op een aangename manier globaal.

Een zwaar, miezerige tranen huilend wolkendek heeft zich opengetrokken. Penseelstreken azuur verdringen het grijs steeds verder naar de horizon. De novemberzon brengt wat kleur. Desondanks blijft een ritje langs wat bedrijven in de buurt heel deprimerend. Pessimisme over de toekomst valt af te lezen van de kale traptreden die naar de receptie leiden van een producent van verpakkingsmateriaal. ,,Maar we zijn in cassa integrazione'', zegt de jongeman aan de balie klagerig. Cassa integrazione, arbeidstijdverkorting, het woord van de dag in het Italië van vandaag. Bij een transportbedrijf kost het me zelfs moeite om ze mijn curriculum vitae in ontvangst te laten nemen. Als ze zien dat ik ook Duits spreek gaan ze toch overstag. Een sprankje hoop. Bij twee andere bedrijven is de sfeer niet veel beter: buiten rode vlaggen van de vakbonden op de omheining, binnen een stilte als in een grafkamer. Maar bij beiden een knappe secretaresse, heel aardig bovendien, die alle problemen met een glimlach naar de achtergrond lijken te kunnen schuiven.

Op de terugweg even wat boodschappen doen bij de Coop. "La Coop sei tu", is het motto van deze supermarktketen. De Coop ben jij. O ja? En waarom heb ik dan drie merken zout, drie merken peper, drie merken basilicum in mijn kruidenrek staan terwijl de wat minder alledaagse kruiden nergens te vinden zijn? Frisdrank, eten voor de honden, melk, margarine, rijst, pasta. Geen groenten, want die smaken bij de supermarkt over het algemeen naar weinig. Daarvoor ben ik gisteren al naar de maandagmorgenmarkt geweest in het dorp.

De honden zijn blij als ik thuis kom. Zij vinden het best fijn me de hele dag over de vloer te hebben. De bloemen op de salontafel pareren het gekwispel van staarten.



Zoals elke dag heb ik de tijd om de krant van a tot z uit te pluizen. Ierland wankelt, en de euro is een dubbeltje op zijn kant. De regeringscrisis in Italië, Berlusconi. Het grootste deel van Italië is Berlusconi beu, maar de zakenman weet zich ondanks alles nog steeds gesteund door 30 procent van de Italianen. De overige 70 procent wil niets meer over Berlusconi lezen, journalisten willen niets meer over Berlusconi schrijven, maar schijnen een chronisch probleem te hebben om andere onderwerpen op de voorpagina's te plaatsen. De Bologna-bijlage wordt gevuld met de financiële problemen van de plaatselijke voetbalclub en de plaatselijke politieke problemen van de Partito Democratico. Ook in Bologna wil iedereen het binnen de grootste oppositie-partij het voor het zeggen hebben, waardoor het maar steeds niet duidelijk kan worden wat de werkelijke richting van de PD is.

Tijd om aan het avondeten te gaan denken. Vandaag wordt het een bella peperonata mediterranea. Bella, want met de vier paprika's die je er voor nodig hebt ben je ervan verzekerd dat je iets kleurigs op tafel zet. Het oog wil tenslotte ook wat.
Vier paprika's dus, wat volgens het kookboek genoeg zou moeten zijn voor vier personen maar waar ik mijn vraagtekens bijzet. Ze hadden geen groene op de markt, dus heb ik maar twee gele en twee rode gekocht. De stengel eraf, het "klokhuis" en de pitjes eruit (wat een priegelwerk!) en de rest vormt, in vrij grote stukken gesneden, de basis voor dit gerecht.
Geen idee waarom, maar als ik tomaten koop kom ik meestal thuis met van die kleintjes. Kersentomaatjes. Natuurlijk zijn ook andere tomaten goed voor de peperonata, maar ik doe het dus met kersentomaatjes. Een halve kilo, die ik, ook al zijn ze klein, nog eens op halve stukjes snijdt.
Sinds ik een paar maanden geleden mijn pink eens flink heb opengehaald bij het op schijfjes schaven van een courchette heb ik de groentesnijder naar de verste vergeethoek van een van de keukenlaadjes verbannen. Met een mesje duurt het wel wat langer, maar ik voel me een stuk veiliger. Desondanks zijn de tranen die ik uit bij het op schijven snijden van een ui geen tranen van emotie, maar gewone tranen die vrij schijnen te moeten komen bij het snijden van een ui. Oronzo, onze kleinste hond, die tot nu toe naast me heeft zitten wachten of er misschien iets eetbaars van het aanrecht valt houdt het bij het ruiken van de ui voor gezien en vertrekt naar zijn mand.
Ik ben bijna klaar met de voorbereidingen. Nog een teentje knoflook snipperen en de braadpan kan op het vuur. Vijf eetlepels olijfolie (extra vergina natuurlijk), waarin ik vijf ansjovisjes "smelt", om een originele culinaire term van mijn vriend Paul te gebruiken. Zoals altijd spetteren ze als een gek. De miniscule druppeltjes hete olie op mijn hand doen me elke keer weer denken aan die keer dat ik, toen ik nog klein was, onderuit ging met mijn fiets en een flinke bos brandnetels mijn val wist te breken. Vlug het vuur wat lager en de ui en de knoflook erbij. De keuken vult zich met de heerlijke geur van gebakken ui. Gek dat zoiets simpels me het water in de mond doet lopen.
Als de ui begint de kleuren gooi ik de tomaatjes en de paprika erbij en het grootste deel van het werk zit erop. Ik draai het vuur op z'n laagste stand, voeg zout toe en roer de groenten door elkaar. Dan gaat het deksel op de pan om alles in een half uurtje gaar te laten koken.

Ook al sta ik graag in de keuken, ik ben nog steeds geen zelfverzekerde kok. Ik blijf altijd in de buurt van het fornuis "voor het geval dat" en in de tussentijd lees ik een boek. Op het ogenblik ben ik bezig aan de laatste van Michel Houellebecq, "De kaart en het landschap" waarvoor hij dit jaar bekroond is met de Prix Goncourt. Aan het eind van elke bladzijde ontbreek ik hem even om in de pan te roeren. Dat lijkt veel, maar ik lees in het Italiaans en mijn leesritme is ook na dertien jaar nog niet wat het in het Nederlands is. Alles pruttelt tevreden, de paprika's, de tomaatjes, de uien en ikzelf.
Ook Houellebecq pruttelt, maar iets minder tevreden. Hij heeft zichzelf naast de hoofdpersoon Jed Martin een rol gegeven in "De kaart en het landschap" en zet zich als een einzelganger neer, pessimist en gemakkelijk vatbaar voor depressies van ongekende diepte.
Na 25 minuten haal ik het deksel van de pan om te proeven en eventueel nog wat zout toe te voegen. Maar dat laatste is niet nodig. Perfekt, ook al zeg ik het zelf. Ik laat het deksel van de pan om het overtollige vocht gedurende de laatste vijf minuten te laten verdampen en als de kookwekker afloopt draai ik het gas uit. Het is nog even wachten totdat Lief thuiskomt, maar dat is niet erg. De peperonata moet niet heet zijn als je het serveert. Waarmee? Rijst of cous-cous? Daar ben ik nog niet helemaal uit.



Het is inmiddels half vijf. Tijd voor een rondje met de honden, voordat het donker wordt.
De lucht kleurt rood aan de einder. Vogels kwetteren in een boom alsof het een lente-avond is. De eerste sterren plinken echter al in een snel donker wordende hemel. Het is november, bijna winter en voor vrijdag verwacht men de eerste sneeuw. Althans, zo heeft de pompbediende me vanmorgen vertelt.

Dingen die ik nooit alleen zou doen (20 november 2010)

Het was op een dag na precies tien en een half jaar geleden dat ik met Kevin naar Maranello was geweest. April 2000, hij was nog net geen zeven.

Ik ben net verhuisd als mijn zoon een weekje komt logeren. Kev is inmiddels zeventien, zit in het eindexa- menjaar en heeft tentamens. En herfst- vakantie. En vele interesses die niet echt met de mijne overeen komen. Maar we bepalen samen de uitstapjes en zo doe ik dingen die ik normaal gesproken alleen nooit zou doen. Zoals nog eens terug gaan naar de Galleria Ferrari in Maranello.








En het was leuk!

Waar de kinderen slapen (4 november 2010)

De foto's zijn ooit gemaakt met een Kodak. Niet digitaal, niet bijgewerkt, de ene keer wat overbelicht, een andere keer wat donker. Het rolletje ontwikkeld, in in de loop van de jaren steeds fletser geworden levensechte kleuren afgedrukt op glanzend fotopapier. Met een wit randje eromheen.
Het zijn de foto's van mijn slaapkamertje waar ik vanuit mijn wiegje het donker van de nacht vulde met de rustige ademhaling van een nieuwe wereldburger die de toekomst met vertrouwen vooruit ziet. Totdat er zich iets op begon te spelen wat ik nog geen naam kon geven, maar wat, zoals later bleek, honger heette en ik de halve Bernhardstraat bij elkaar brulde.

Het kamertje en de wieg zijn eenvoudig. Zachte kleuren; mijn vader had zelfs de deur in een lichtgeel jasje gekwast. De gordijnen, de commode, zelfs de pot, alles in een rustgevend en geruststellend pastel. Dezelfde kleuren die ik 32 jaar later tegenkwam in het met zorg ingerichte slaapkamertje van mijn pasgeboren zoon.
Voor iedere ouder is de slaapkamer van een nieuwkomer uniek, maar meestal is het tegendeel werkelijkheid. De zuigeling die in zijn bedje op zijn of haar duim ligt te sabbelen, die is uniek. Maar de slaapkamertjes waarin de wiegjes staan zijn vaak - om in de sfeer te blijven - één pot nat en een spiegel van wat de bladzijden van de thematijdschriften vult.
Pas na verloop van jaren krijgt het kamertje karakter. Babykamer wordt kinderkamer, kinderkamer wordt tienerkamer, tienerkamer wordt puberkamer, en geleidelijk wordt zichtbaar wie daar werkelijk leeft. Niet de ouders, niet de hoofdredacteur van 'Ouders van nu', maar een jong leven dat zijn of haar karakter vormt, zijn of haar interesses ontwikkelt en die bijstelt op het moment dat dat uitkomt.
Op mijn kamertje herinner ik me vaag de eerste platen van Pluto, Donald Duck en Dombo. Helderder is de periode dat ik op het voetballen ging en de striphelden plaats maakten voor alle elftallen van de eredivisie, waarvan er uiteindelijk één club overbleef. Gefiguurzaagde (of is het figuurgezaagde?) vliegtuigjes aan het plafond en op de boekenplank. Totdat de muziek zijn intrede deed. The Sweet en The Osmonds (inclusief Mary!) waren mijn eerste groepen. Gelukkig kreeg ik snel door dat er meer onder de zon was en de glitterpop-posters gingen van de muur die van een oogverblindend paars behangetje en Jim Morrison, Jimmy Hendrickx, The Stones, Che Guevara werd voorzien. Schaars geklede dames wurmden zich na verloop van tijd tussen deze groten der aarde en het hele stel begeleidde me door de pubertijd heen.
Mijn kamer had karakter gekregen, mijn karakter.




In zijn boek "Where children sleep", dat deze maand ook in Italië uitkomt, heeft James Mallison (in 1973 geboren in Kenya, opgegroeid in Engeland en sinds 2003 woonachtig in Venetië) 56 kinderen uit 24 landen gefotografeerd, en daarbij hun  slaapkamer. Een hele mooie serie, waarin de fotograaf niet alleen de slaapkamer aan haar bewoner koppelt maar ook aan het land en de omstandigheden waarin het kind opgroeit.
,,Ik hoop dat de foto's en de verhalen daarbij vooral kinderen aanspreken zodat gelukkige kinderen (zoals ik was) misschien meer waarderen wat ze hebben'', zegt Mallison in zijn voorwoord. ,,Maar ik hoop vooral dat het boek de kinderen aanzet om over de ongelijkheid in de wereld te denken.''

Hieronder enkele foto's uit "How children sleep" en de bijbehorende tekst.

Kaya, four, lives with her parents in a small apartment in Tokyo, Japan. Her bedroom is lined from floor to ceiling with clothes and dolls. Kaya’s mother makes all her dresses – Kaya has 30 dresses and coats, 30 pairs of shoes and numerous wigs. When she goes to school, she has to wear a school uniform. Her favourite foods are meat, potatoes, strawberries and peaches. She wants to be a cartoonist when she grows up.

Jasmine (‘Jazzy’), four, lives in a big house in Kentucky, USA, with her parents and three brothers. Her house is in the countryside, surrounded by farmland. Her bedroom is full of crowns and sashes that she has won in beauty pageants. She has entered more than 100 competitions. Her spare time is taken up with rehearsal. She practises her stage routines every day with a trainer. Jazzy would like to be a rock star when she grows up.

Home for this boy and his family is a mattress in a field on the outskirts of Rome, Italy. The family came from Romania by bus, after begging for money to pay for their tickets. When they arrived in Rome, they camped on private land, but the police threw them off. They have no identity papers, so cannot obtain legal work. The boy’s parents clean car windscreens at traffic lights. No one from his family has ever been to school.

Dong, nine, lives in Yunnan province in south-west China with his parents, sister and grandfather. He shares a room with his sister and parents. The family own just enough land to grow their own rice and sugarcane. Dong’s school is 20 minutes’ walk away. He enjoys writing and singing. Most evenings, he spends one hour doing his homework and one hour watching television. When he is older, Dong would like to be a policeman.

Indira, seven, lives with her parents, brother and sister near Kathmandu in Nepal. Her house has only one room, with one bed and one mattress. At bedtime, the children share the mattress on the floor. Indira has worked at the local granite quarry since she was three. The family is very poor so everyone has to work. There are 150 other children working at the quarry. Indira works six hours a day and then helps her mother with household chores. She also attends school, 30 minutes’ walk away. Her favourite food is noodles. She would like to be a dancer when she grows up.

Roathy, eight, lives on the outskirts of Phnom Penh, Cambodia. His home sits on a huge rubbish dump. Roathy’s mattress is made from old tyres. Five thousand people live and work here. At six every morning, Roathy and hundreds of other children are given a shower at a local charity centre before they start work, scavenging for cans and plastic bottles, which are sold to a recycling company. Breakfast is often the only meal of the day.

Thais, 11, lives with her parents and sister on the third floor of a block of flats in Rio de Janeiro, Brazil. She shares a bedroom with her sister. They live in the Cidade de Deus (‘City of God’) neighbourhood, which used to be notorious for its gang rivalry and drug use. Since the 2002 film City of God, it has undergone major improvements. Thais is a fan of Felipe Dylon, a pop singer, and has posters of him on her wall. She would like to be a model.

Nantio, 15, is a member of the Rendille tribe in northern Kenya. She has two brothers and two sisters. Her home is a tent-like dome made from cattle hide and plastic, with little room to stand. There is a fire in the middle, around which the family sleep. Nantio’s chores include looking after the goats, chopping firewood and fetching water. She went to the village school for a few years but decided not to continue. Nantio is hoping a moran (warrior) will select her for marriage. She has a boyfriend now, but it is not unusual for a Rendille woman to have several boyfriends before marriage. First, she will have to undergo circumcision, as is the custom.

Douha, 10, lives with her parents and 11 siblings in a Palestinian refugee camp in Hebron, in the West Bank. She shares a room with her five sisters. Douha attends a school 10 minutes’ walk away and wants to be a paediatrician. Her brother, Mohammed, killed himself and 23 civilians in a suicide attack against the Israelis in 1996. Afterwards the Israeli military destroyed the family home. Douha has a poster of Mohammed on her wall.

Tzvika, nine, lives in an apartment block in Beitar Illit, an Israeli settlement in the West Bank. It is a gated community of 36,000 Haredi (Orthodox) Jews. Televisions and newspapers are banned from the settlement. The average family has nine children, but Tzvika has only one sister and two brothers, with whom he shares his room. He is taken by car to school, a two-minute drive. Sport is banned from the curriculum. Tzvika goes to the library every day and enjoys reading the holy scriptures. He also likes to play religious games on his computer. He wants to become a rabbi, and his favourite food is schnitzel and chips.

Lamine (above), 12, lives in Senegal. He is a pupil at the village Koranic school, where no girls are allowed. He shares a room with several other boys. The beds are basic, some supported by bricks for legs. At six every morning the boys begin work on the school farm, where they learn how to dig, harvest maize and plough the fields using donkeys. In the afternoon they study the Koran. In his free time Lamine likes to play football with his friends.

Joey (below), 11, lives in Kentucky, USA, with his parents and older sister. He regularly accompanies his father on hunts. He owns two shotguns and a crossbow and made his first kill – a deer – at the age of seven. He is hoping to use his crossbow during the next hunting season as he has become tired of using a gun. He loves the outdoor life and hopes to continue hunting into adulthood. His family always cook and eat the meat from the animal they have shot. Joey does not agree that an animal should be killed just for sport. When he is not out hunting, Joey attends school and enjoys watching television with his pet bearded dragon lizard, Lily.

Bronnen:
- La Repubblica
- Telegraph



Aperitivo (8 augustus 2010)

Zaterdag, boodschappen gedaan, krantjes gekocht. Als het een beetje meezit blijft er nog wat tijd over voordat we gaan eten. Tijd voor een aperitivo.
Piazza Duomo in Trento. Wellicht vind je er niet de beste aperitivo van Italië, maar je zit er wel op een van de mooiste stadspleinen die het land rijk is. Dat is heel wat, en bovendien is het met een glas Altemasi uitstekend 'behelpen'. Belletjes stijgen op naar het oppervlak, en de mensen komen voorbij...


Sommigen op de fiets...

Een foto...

... die dan toch weer niet blijkt te zijn wat je ervan had verwacht.




Meer fietsers...

Tijd voor een ijsje bij Grom, de beste ijsboer van de stad...
... en eigenlijk geen tijd voor de krant.

Maar weer wel voor een boek...