zaterdag 5 februari 2011

... en schaatser (11 januari 2009)

Als ik zo de internet-edities van de vaderlandse dagbladen doorblader lijkt de Elfstedenkoorts weer in volle hevigheid te zijn toegeslagen. Mijn speurtocht naar het laatste nieuws over de Tocht der Tochten maakt duidelijk dat het virus tot ver over de landsgrenzen reikt. Ik neem gemakshalve aan dat ik niet de enige Nederlander in het buitenland ben die het een beetje voelt kriebelen.
Ook in Italië wordt geschaatst, maar het is mondjesmaat. Compleet dichtgevroren meren liggen er spiegelglad maar maagdelijk bij. Een dergelijke ijsvloer, die in mijn omgeving gemakkelijk tot een dikte gaat van 30-40 centimeter, zou in Nederland ongetwijfeld het podium zijn waarop een massa schaatsliefhebbers hun rondjes 36, hun Cherryflips (niet te verwarren met de sherryflip), Lutzen, Salchovs, Rittbergers en Axels ten toon zouden spreiden. Op de bevroren plassen in Trentino heerst echter een diepe, winterse rust, een enkele uitzondering daargelaten.
Het kunstrijden kent wel wat aandacht, maar "ons" hardrijden op de schaats gaat hier schuil onder een gigantische ijsberg van desinteresse. Er is één officiële 400-meter baan in Italië en die bevindt zich in Baselga di Piné, een dorp met een kleine 4500 inwoners, 18 kilometer verwijderd van Trento. Je vindt er geen files als er de nationale kampioenschappen worden verreden. De reportage van ongeveer een minuut die het regionale tv-journaal over het evenement verzorgt toont als het echt druk is een menigte van anderhalve man en een paardekop. Ofwel "un uomo e mezzo e una testa di cavallo", want het zijn tenslotte de Italiaanse nationale kampioenschappen hardrijden op de schaats. Grote namen als Roberto Sighel en Enrico Fabris (de eerste woont in Baselga di Piné, de tweede in Asiago, op het randje van de provincie Trentino) klinken als je ze in Nederland uitspreekt, maar in Italië worden wenkbrauwen vragend opgetrokken als je de wereld- en olympische kampioenen vernoemt. ,,Chi?'' ,,Wie?''

De Elfstedentocht die mij het meest bijstaat is die van 1986. En niet alleen omdat Evert van Benthem op die 26e februari geschiedenis schreef door in een tijd van 6 uur, 55 minuten en 17 seconden voor de tweede opeenvolgende keer als winnaar op de Bonkevaart in Leeuwarden over de finish te gaan. De 14 editie van de 199.600 meter lange slooptocht is voor mij vooral onvergetelijk geworden dankzij een toenmalige collega van me, die ik hier Piet zal noemen omdat hij zo heet. Piet heeft niet meegedaan, maar was na 1985 zo in de ban geraakt van de tocht dat hij een jaar later vrij wilde nemen om de hele rit rechtstreeks vanaf de bank in de behaaglijk warme huiskamer mee te maken. Helaas kon hij die donderdag geen snipperdag krijgen, maar dat was geen probleem. 's Morgens om zes uur bij de start drukte hij de ''rec'' van zijn videorecorder in en het spel kon beginnen. De televisie ging uit, er werd rustig ontbeten en met een goed gemoed vertrok Piet naar het werk. Om iets voor negen belde hij de eerste keer naar huis, voor het geval zijn echtgenote eens zou vergeten er een andere videoband in te steken. Piet was die dag een tevreden mens, en aan iedereen die het wel en niet horen wilde liet hij weten dat hij vanavond, of morgen en misschien ook nog eens zaterdag de hele tocht op zijn gemak zou kunnen bekijken. Elke meter. Om iets voor twaalven, ongeveer een uur voordat Van Benthem over de finish zou gaan, werd nog eens naar huis gebeld. En om drie uur nog eens, want Piet wilde ook de toerrijders aan zien komen. De bandenwisseling van zes uur 's avonds redde hij zelf door zich meteen na het werk met de snelheid van een in de laatste honderd meter op de hielen gezeten koploper van de Elfstedentocht naar huis te spoeden. Om negen uur werd voor de laatste keer die dag de de ''stop'' van de videorecorder ingedrukt, de ''eject'' volgde in één vloeiende beweging, heel even wachten tot de klep zich opende, band eruit, band erin, klep dicht, klik en klak, "rec". Een pitstop in de formule 1 was er niks bij.
Toen Piet de volgende morgen op het werk verscheen leek het of hij meteen om twaalf uur, aan het eind van de uitzending, aan zijn project - het in zijn geheel bekijken van de Elfstedentocht - begonnen was. Hij zag er moe uit, niet uitgeslapen en bovendien had hij een pesthumeur. Pas om een uur of tien kwam het hoge woord eruit: de Elfstedentocht was op Nederland 1 uitgezonden, maar de videorecorder had op Nederland 2 ingesteld gestaan.

Piet en ik werkten op een fabriek in Sluiskil, een fabriek die vroeger de Compagnie Neérlandaise de l'Azote heette. Vroeger betekent van 1929 tot 1963. Toen veranderde men van eigenaar en van naam. Later gebeurde dat nog twee keer, maar desondanks bleven en blijven veel oudere Zeeuws Vlamingen het bedrijf de Lazotte noemen. Dat is wel zo eenvoudig.
De Lazotte maakte vanaf het begin af aan kunstmest, en het schijnt dat je door een kleinigheidje te veranderen in het produktieproces al heel gauw en eenvoudig over kunt gaan tot de produktie van springstof. Toen Nederland in de Tweede Wereldoorlog door onze oosterburen werd bezet bleek de fabriek dan ook meer dan een gezonde dosis aan interesses op te wekken bij de Duitsers. Men wilde de fabriek maar wat graag weer opstarten, waar de Engelsen echter lucht van kregen en dus regelmatig wat bommen op de installaties uitstrooiden. Toen had men nog niet de beschikking over de uiterst geavanceerde precisiewapens die nu in omloop zijn. Het precisie-element in de bombardementen van toen was de piloot, één oog dichtgeknepen, het andere geopend en dan maar mikken. Dat ging wel eens fout natuurlijk, maar om nu te zeggen dat de resultaten tegenwoordig zoveel beter zijn dan toen. Ik heb er mijn twijfels over.
Op een mooie zomerdag in die oorlogsjaren was mijn moeder, een jaar of twaalf oud toen, er met een paar vriendinnetjes op de fiets op uitgetrokken. Vanaf Axel via de Steenovens naar Spui, en dan door de Koegorsstraat naar de Sassing en terug naar huis. Halverwege de Koegorsstraat kom je achterlangs de Lazotte, en daar barstte de hel los. Engelse vliegtuigen kwamen over en losten hun vracht, die bressen sloeg in opslagloodsen, vlammen sloeg uit ingewikkelde pijpleidingsystemen, putten sloeg in de omliggende akkers, en een anker sloeg voor het leven in de herinnering van drie meisjes. Hun fietsen lagen midden op de weg, en ze hadden beschutting gezocht in een droogstaande sloot, waar ze huilend en met de vingers in de oren afwachtten.
Toen de rust weerkeerde kropen ze uit hun schuilplaats en zonder nog een woord te zeggen fietsten ze als de wind terug naar huis. Ze konden - gelukkig - hun verhaal navertellen, en de bommen waren van de toekomstige bevrijder. Voor de rest, Sluiskil, Hamburg, Ramallah, Jerusalem, Gaza, wat is het verschil? Er liggen 65 jaar geschiedenis tussen, waarin schijnbaar weinig is geleerd en veranderd. Onschuldige burgers sneuvelen nog altijd, overal ter wereld.

Het laatste stukje op de fiets, langs de Sassing, de Grote Kreek, naar Axel. De Grote Kreek, waar ik 21 jaar later voor het eerst met de schaatsen aan op het ijs stond. Het feit dat nog eens precies 21 jaar later Van Benthem zijn tweede Elfstedentocht won mag gerust louter toeval genoemd worden.
Ook het feit dat een van de onderdelen van de kür bij het kunstschaatsen Axel genoemd wordt heeft niets te maken met het Zeeuwsvlaamse stadje waar ik ben opgegroeid, maar alles met de Noorse schaatser Axel Paulsen (1855-1938) die de sprong voor het eerst uitvoerde. De zeer eigenzinnige Paulsen was ook nog eens de beste hardrijder aan het eind van de negentiende eeuw, maar het is niet bekend of hij de sprong ook tijdens dit soort wedstrijden uitvoerde. Wel schijnt hij de de mijl eens achteruit gereden te hebben. In 1888 moet dat geweest zijn, op Hollands ijs. Zijn tijd was een meer dan verdienstelijke drie en een halve minuut.
Maar het Axel waar ik het over heb heeft nooit een stempel kunnen drukken op het kunstrijden, het hardrijden of enige andere wintersport. Ik realiseer me dat ik daar mede debet aan ben geweest. Met enige fantasie zou ik tot de conclusie kunnen komen dat ik het "klapschaatsen" heb uitgevonden (vernoemd naar het geluid waarmee ik tijdens mijn krabbelpartijen regelmatig met het zitvlak de harde ijsvloer beroerde), maar deze term komt slechts als zelfstandig naamwoord in de woordenboeken voor, en niet als werkwoord. Ik was geen talent op de gladde ijzers. Mijn rondjes 36,6 waren minuten in plaats van seconden. Het "tikkertje op ijs" was meer geliefd bij mijn vriendjes dan bij mij, waarschijnlijk omdat ik 'em altijd was en niemand te pakken wist te krijgen. Mijn grootste probleem was het stoppen, wat ik nooit onder de knie heb weten te krijgen. En dat is lastig bij het schaatsen. Je hebt dan twee keuzes. Of door blijven rijden totdat de dooi invalt of je in de walkant boren om op die manier tot stilstand te komen. Ik opteerde voor het laatste, temeer omdat ik daar na verloop van tijd wel enige bedrevenheid in kreeg. Het werd uiteindelijk mijn sterkste onderdeel van het schaatsen.

De winters uit mijn jeugd bezorgden gelukkig niet alleen ijs, maar ook sneeuw. Daar was ik meer in thuis. Op het groentje (ik geloof niet dat dat toen al zo heette) voor de deur van mijn achterbuurjongetje Kees kwam bij de eerste sneeuwval altijd een sneeuwpop te staan. Daarbij gingen we niet al te kieskeurig te werk. Het deerde ons weinig dat het egale wit van de drie bollen waarmee onder-, bovenlichaam en hoofd gevormd werden hier en daar wat donkerder kleurde dankzij de hondekeutels die zich ook op het groentje bevonden.
Bij ons iglo-project was dat anders. Hier wilden we alleen de witste sneeuw voor wat we met een kruiwagen overal vandaan haalden. Avond na avond werkten we eraan na schooltijd. Rond etenstijd kreeg het iets van een sterreclame. Bure Jannie maakte dikke witte boterhammen met pindakaas die ze ons door het raam aanreikte. Keesje en ik aten ze, gezeten op de vensterbank, op. Ze raakten geen keelgat, want honger hadden we gekregen van al dat werk. Voor ons glinsterde de basis van onze iglo in het gelige licht van de lantaarnpaal. Het zou helemaal af zijn geweest als er op dat moment iemand langs was gekomen...
,,Zo, jongens. Smaakt het?''
,,Hmm, hmm.''
,,Boterham met pindakaas zeker, hè?''
,,Ja, ze zeggen dat je er sterk van wordt, van pindakaas.''
,,Dan willen jullie vast wel architect worden, hè?''
,,En schaatser.''
,,Eet dan maar lekker door, jongens.''

Ik weet niet wat Keesje later is gaan doen voor de kost. Ik ben in ieder geval geen architect geworden. En al evenmin schaatser.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten