zaterdag 29 januari 2011

Een kaartje uit... Samos (24 september 2008)



Wie wat sfeermuziek voor een Griekse bijdrage zoekt, komt al snel bij Zorba the Greek uit, de klassieker van Mikis Theodorakis. Ik ben geen uitzondering op de regel. Maar ik ben graag aan André Rieu voorbij gegaan en heb gekozen voor deze bijzondere opname uit de jaren zestig. In zwart-wit, en met een hele jonge meester Theodorakis voor zijn orkest.



Sporen in Puglia (4): Kafka op het strand (7 september 2008)

 We zijn er! We zijn er! Het strand, het strand, het strand...
Kleine landbouwpercelen. Mais die net op begint te komen, granturco heet dat hier. Wat rijen tomaten, gewoon op de grond, ze mogen best een beetje zanderig zijn. Daar tussendoor een zandpad tot aan de duinen. Honderd meter, misschien iets meer. Achter ons een stoffige zandwolk als in een western. Alleen de muziek van Ennio Morricone ontbreekt. In de schaduw van een boompje zit een jongetje van een jaar of tien op een witte plastic stoel. Hij schrijft ons kenteken op een briefje dat onder de ruitenwisser gaat. Vier euro. Voor dat bedrag staat onze auto de hele dag op de parkeerplaats in de schaduw. Geen asfalt, maar zand en kiezelsteentjes.

De "bagno" is spartaans en biedt het essentiële. Er is wat te drinken en te eten, in het weekeind en in het hoogseizoen is er 's middags ook vis en inktvis van de grill. Een grote houten overkapping, daaronder in de schaduw tafeltjes en stoeltjes. Het is een hele familie die alles hier draaiend houdt, la mamma, zoontjes, dochters, neefjes, nichtjes en wie weet wie nog meer. Een van de dochters studeert economie en brengt een deel van de dag met haar donkerblonde krullen boven het toetsenbord van een laptop door. De andere dochter doet economie en je vindt haar altijd vriendelijk lachend en babbelend achter de bar, in de keuken, op het strand, overal waar je net iemand nodig hebt.
Op een morgen staat ze al bij ons nog voordat we een parasol hebben kunnen vragen. ,,Er is arbeidsinspectie'', fluistert ze, met een scheef oog richting twee heren aan een tafeltje. ,,Zogauw ze weg zijn is alles weer normaal.'' Een uurtje later rijdt een auto het parkeerterrein af. In de verte komt Beppino onze richting opsjokken. Onder zijn arm draagt hij onze parasol.
De eenvoud van het strandpaviljoen trekt een bepaald publiek. Krantenlezers, "Repubblica", "Unità", "Manifesto", een enkele "Stampa", zonder uitzondering links getinte dagbladen. Een links strand, dat zie je aan de bezoekers, aan hun kleren, aan de minimale bagage die er meegenomen wordt, aan de afwezigheid van accessoires die lawaai maken. Ergens anders is het misschien moeilijk voor te stellen, maar in Italië zijn er dus linkse en rechtse stranden. Een territorium dat verdedigd wordt als het nodig is. Een aantal jaren geleden kwam een motorboot ons territorium binnengevaren en ging ten anker vlak bij het strand. De radio bonkte zijn bassen tot tegen de duinen, de opvarenden keken dikbuikend en patserig naar de kinderen die zojuist nog fijn aan het zwemmen waren, daar waar de ankerketting nu strak het water in sneed. De strijd was kort maar hevig, begon met het opheffen van enige worstige middelvingers en eindigde met een motorboot die onder een regen van stenen op de vlucht ging. Daar tussendoor werd bijna iemand verdronken.

De zee lijkt echter rechts te volgen en net als in de Italiaanse politiek moet links op ons strand een pas achteruit doen. Elke keer als we hier voor een vakantie terugkomen vinden we het strand wat smaller terug als de keer daarvoor. Het is een probleem wat de gehele Pugliese kust treft, zo lees ik in de krant. Ik sla geen kolom over als ik vakantie heb. De uren kruipen voort, de zon brandt, en na een tijdje knisperen de bladzijden bij het omslaan. De nietjes doen hun werk. En mijn rug wordt rood, ondanks factor 30.
Ik zoek wat verkoeling in het water, de tweede keer vandaag. Mijn eerste duik is over het algemeen meteen als we aankomen, 's morgens vroeg, als de zee op z'n mooist is. Als een spiegel, helder, verfrissend. Als je maar niet achter je kijkt, want dan blijkt je kielzog soms uit een spoor van vreemde luchtbelletjes te bestaan. Wie weet wat voor rotzooi er allemaal in het water zit.
Op het strand blaft een zwarte hond naar zijn baas. Terwijl hij het water met het hoofd schuin uit z'n oren laat lopen verontschuldigt de man zich. ,,Ik heb hem hier vorig jaar achter de duinen gevonden. Hij wil bij me in de buurt blijven maar durft zelf het water niet in.'' Dus zoekt het baasje z'n handdoek maar weer op. Zijn viervoeter heeft het beter getroffen dan vele anderen. Hij legt zijn kop gerust terug op het zand, doet een tukje in de schaduw van een rij strandstoelen die in een keurig kleurig gelid op bezitters te wachten. Want wat is nou een strandstoel zonder bezeten te worden? Maar ze moeten nog een tijdje wachten, het hoofdseizoen is nog niet begonnen en het is nog rustig op het strand. Je kunt de mensen nog van elkaar onderscheiden.



Een vader en zijn zoontje baden pootje. Een zeilbootje aan een touwtje kiest, voorzichtig laverend tussen blanke scheenbeentjes en kuiten door, het ruime sop. Als je de kleuren wegdenkt zou het een tafereeltje uit de jaren vijftig of zestig kunnen zijn. Twee bipsen komen voorbij, brengen vrolijk wippend de kleuren en de 21e eeuw terug. De kwekkende bezitsters dragen achteloos, maar met trots. Het palestra waar je fitness doet is populair in Italië. Een venter probeert ondertussen zijn waar aan de man te brengen.
 
 
Op het stukje strand vlak voor de "bagno" wordt het intussen wat drukker. Het zonnetje klimt aan de einder, en wat crème boven de wenkbrauwen moet voorkomen dat vanavond de vellen over de ogen vallen. De twee zussen uit Bari zijn er ook weer, met de kinderen en de hondjes. ,,Waar zaten we ook weer gisteren?'' ,,Daar!''



Het sap van een perzik loopt langs mijn onderarm naar beneden, richting elleboog. Ik heb het likken opgegeven, want dat is vechten tegen de bierkaai. Vanachter de rijpe vrucht kijk ik naar de zee, de horizon, de lucht. Een schakering van kleuren en tinten blauw, groen en zelfs roze die continu verandert. Ik moet aan de foto 5420 van de Duitse fotograaf Jörg Sasse denken.




Als ik na de vakantie de bewuste foto opzoek moet ik echter toegeven dat mijn werkelijkheid van dat moment weinig van doen heeft met Sasse's plaat.



5420 - Jörg Sasse


Ik heb inmiddels mijn krantje uit en sla mijn boek open waar een ansichtkaart aangeeft waar ik gebleven was. Een halve bladzijde later zie ik vanuit mijn ooghoeken dat twee gitzwarte onderbenen hun wandeling door het rulle zand gestopt zijn ter hoogte van ons plekje. Ik kijk op. Vanonder een Valentino Rossi-pet (althans, er staat nummer 46 op) kijkt een Senegalees me geïnteresseerd aan. ,,Wat lees je'', vraagt hij.
Dat had ik niet verwacht en met enige moeite verbouw ik mijn reeds op de lippen liggende "nee, bedankt" tot een stotterend ''uh... Ka.. Kafka... Kafka op het strand". Het is een titel die hem niets zegt, en hij oppert dat het dan wel een boek zal zijn over Kafka en niet van Kafka.
,,Nou nee, ook dat niet'', zeg ik. Hij kijkt me aan of ik hem voor de gek zit te houden. ,,Maar je bedoelt Kafka'', houdt hij vol, ,, de schrijver, de filosoof, begin 1900.'' En zo komen we aan de praat.
De man heet Azou, komt inderdaad uit Senegal. Dakar, om precies te zijn, waar hij 30 jaar onderwijzer is geweest. Nu is hij met pensioen. Pas als hij dit laatste zegt merk ik dat er wat grijze haren vanonder zijn pet uitsteken. Voor de rest verraadt werkelijk niets zijn gevorderde leeftijd. Pensioen voor iemand die dertig jaar voor de klas heeft gestaan betekent in Senegal een maandelijkse bijdrage van omgerekend net honderd euro. ,,Dat is ook bij ons niet genoeg om een familie van te kunnen onderhouden'', vertelt Azou. En daarom probeert hij nu elke dag op het strand in Puglia wat te slijten. Een kilometer of tien legt hij af, onder de zon, van badgast naar badgast die steeds minder belangstelling voor de koopwaar schijnen te hebben. Het is een teken dat het slecht gaat in Italië. ,,Het is beter om terug te gaan naar Afrika'', zegt hij. Hij heeft navraag gedaan en weet dat de Italiaanse regering hulp biedt aan Senegal middels een project dat "Community Aid 2" heet. De hulp bestaat niet uit geld, maar uit machines, advies, enzovoorts voor Senegalezen die terug gaan naar hun land om daar middels een eigen bedrijfje een nieuwe toekomst op te bouwen. Hij zou graag een tipografie beginnen. Om net dat beetje meer te hebben om zijn familie te kunnen onderhouden ,,en om andere Senegalezen te helpen.''
We bieden hem wat fruit aan, en Azou accepteert het met een van de mooiste en warmste glimlachen die ik ooit gezien heb. ,,Weet je, dit heeft veel meer waarde dan dat je iets van me koopt voor een paar euro. Dit is iets wat jullie met me delen, dit is jullie eten.''
Azou komt later tijdens onze vakantie nog een paar keer langs. Groet ons altijd, zijn mooie witte tanden bloot lachend. ,,Ciao amici.'' Een van zijn levensinstellingen is dat de sporen die je achterlaat altijd iets moois moeten zijn, positief.
Op een dag komt hij ons vertellen dat hij gebeld is door zijn vrouw, vanuit Senegal. De envelop is aangekomen. Zijn project is goedgekeurd, de eerste stap is gezet. Azou is gelukkig, en wij zijn blij voor hem.
Azou gaat verder. Ik pak mijn boek terug op...


"Kafka op het strand" doet me heel in de verte denken aan "De Meester en Margarita", de klassieker van de Rus Michail Boelgakov waarin Satan een bezoek aan Moskou brengt. Niet om het verhaal, maar om het bovennatuurlijke dat feilloos in de realiteit overgaat en vice versa.
In de roman van Murakami Haruki loopt de 15-jarige Kafka Tamura, zoon van een beroemd kunstenaar, weg van huis in Tokyo. Hij kan niet met zijn vader overweg, en zijn moeder heeft niets meer van zich laten horen sinds ze vertrok toen Kafka vier jaar oud was. Kafka is overigens niet zijn echte naam, maar het is de naam door hemzelf gekozen, het is de naam die hem bevalt. Hij komt in Takamatsu terecht, in het zuiden van Japan, waar hij gedurende een aantal uren zijn geheugen verliest. Een zwart gat, waarin iets onheilspellends gebeurd moet zijn. Kafka probeert in de anonimiteit te verdwijnen door een baantje bij een bibliotheek te accepteren.
Parallel aan het verhaal van de jongen vertelt Murakami het verhaal van de oude Nakata, een zonderling figuur Hij heeft een vreemd ongeluk gehad toen hij nog klein was. Hij komt uit dezelfde wijk in Tokyo als Kafka, waar hij met katten comuniceert. Deze bijzondere kwaliteit brengt hem in de problemen, hij pleegt een moord en moet vluchten. Ook hij kiest het zuiden, Takamatsu, en onderweg begint hij te begrijpen dat zijn reis een doel heeft. Maar wat voor doel, dat weet hij niet.
Zoals gezegd, het is een roman waarin werkelijkheid en "de andere kant", verleden en heden feilloos in elkaar overlopen. De twee hoofdpersonen zijn bijzonder interessant, en ze worden in de marge bijgestaan door een groep personages die op z'n minst schilderachtig genoemd kunnen worden. Ik noem er één: Johnny Walker.
De Italiaanse vertaling is meesterlijk.
Tot nu toe de beste roman die ik dit jaar gelezen heb.





Zo rond een uur of zes lijkt de aarde langzamer te gaan draaien. De zee wordt vlak, de geluiden lijken verder af. Het licht is minder hard en de kleuren winnen aan intensiteit. Onze schaduwen worden langer. Ik sla mijn boek dicht.
We pakken onze spullen in en nog even verlengen we ons uitzicht op dit schitterende schouwspel vanachter een pilsje bij het strandpaviljoen.



Daarna met de auto het zandpad af, rustig, maar het is niet te voorkomen dat een zandwolk ons volgt als een ridder in galop. Als in een western...
,,I'm a poor lonesome cowboy.'' Morgen begint alles van voor af aan.

Blogfee (27 augustus 2008)

Iets voor middernacht. Ik lig net in m'n bed als er aangebeld wordt. Wie kan dat in hemelsnaam zijn op dit tijdstip? De honden slaan niet aan. Gek want normaal gesproken vergaat horen en zien je van het geblaf als er iemand aanbelt. Maar ze slapen gewoon door. Oronzo onder het bed, en Cicia in haar mand, een beetje snurkend. Ik begin te twijfelen. Zou ik het me verbeeld hebben? Ik luister nog even, pak mijn boek weer op, sla het terug open op bladzijde 89 en lees verder.
Ik ben nog maar twee regels gevorderd als de bel weer gaat. En weer blaffen de honden niet. Raar, maar ik besluit toch polshoogte te gaan nemen. Ik knip het buitenlicht aan en kijk vanuit het keukenraam naar beneden. Voor het hek staat een vrouwtje, klein, een beetje dik. De krulspelden in het haar gaan half verborgen onder een gele hoofddoek, en ze draagt een blauw gebloemde jasschort. Aan haar voeten een paar geruite pantoffels. Ik doe het raam open.



,,Wat is er?'' Ik realiseer me dat ik niet echt vriendelijk klink. Als er iets van mijn norsheid tot haar doorgedrongen is, dan laat ze het in ieder geval niet merken. ,,Ik kom voor het blog'', antwoord ze vriendelijk. Alhoewel, vriendelijk is het juiste woord niet. Vrolijk. En ze zet die vrolijkheid glans bij middels een lach die twee rijen parelwitte tanden tevoorschijn doet toveren. Ik ben op dat moment nog niet tot op dat punt gearriveerd.
,,Het blog'', hoor ik mezelf verward vragen. ,,Wat voor blog?'' Het wonderlijke wezen in het nog zwakke schijnsel van ons buitenlicht (we hebben een spaarlamp, en die heeft even nodig om op kracht te komen) blijft geduldig. ,,Hoezo wat voor blog. Jouw blog natuurlijk.''
Ik heb aanzienlijk minder geduld. Ik laat haar weten dat ze daarvoor dan morgen nog maar eens terug moet komen, maar wel wat vroeger. ,,Of anders stuurt U maar een mailtje.'' Ik sluit het venster, kijk nog een keer naar beneden maar ze is al weg. ,,Die is ook snel'', denk ik en draai me om om weer mijn bed en mijn boek op te zoeken.

Ik schrik me een ongeluk, want het vrouwtje blijkt nu plotseling aan de keukentafel te zitten, op de zomerstoel. Ze ziet me naar adem happen en probeert me gerust te stellen. ,,Maak je niet druk. Er gebeurt niks. Ik kom alleen maar voor het blog.'' In plaats van rustig wordt ik boos. Alhoewel, boos is het juiste woord niet. Pisnijdig. ,,Geen idee over wel blog je het hebt, en dat interesseert me ook niet! Maar je gaat nu als de sodemieter dit huis uit!''
Zij blijft echter rustig zitten, schudt het hoofd zachtjes van nee. De krulspelden deinen mee onder de hoofddoek. ,,Kalmpjes, kalmpjes'', zegt ze glimlachend. Haar ogen glinsteren, pretogend. ,,Je kan me de deur niet uitgooien, want ik ben er helemaal niet'', en wijst naar de honden die rustig liggen te slapen. ,,Zouden die zo rustig blijven als er hier een vreemde aan de keukentafel zou zitten? Ik denk het niet, hè?''

Ik denk het ook niet, en ga daarom ook maar zitten. Aan de andere kant van de tafel, op de herfststoel. Er valt een stilte. Ze kijkt me, nog steeds kalm glimlachend, aan. Mijn verwarde blik verplaatst zich een aantal keren tussen het keukentafelblad en het gezicht van de vreemde bezoekster. Ik merk dat mijn mond openstaat en maak van die gelegenheid gebruik om dan maar iets te zeggen en de stilte te doorbreken. En alles komt er in één keer uit. Wie ze is. En als ze er niet is waarom ik haar dan toch zie. En of haar kapper op vakantie is. En wat ze bedoelt met dat ze voor het blog, voor mijn blog komt. Ze laat gelaten het spervuur van vragen op zich afkomen, en pas als mijn woordenstroom droog komt te staan vraagt ze: ,,Is dat het?'' Ik denk nog even na en knik. ,,Ja, dat is alles.''
,,Oké'', antwoordt ze, maar ze gaat niet meteen verder. Ze kijkt naar het plafond, laat de ogen vervolgens naar de lamp glijden en vandaar naar de koelkast. Alsof ze nadenkt. Dan kijkt ze me aan, buigt zich iets voorover en fluistert, ,,ik ben de blogfee.'' Ik meen het goed verstaan te hebben, maar desondanks valt een ,,de wat?'' zwaar als een bowlingbal, bijna tastbaar, uit mijn mond en blijft precies midden tussen ons in naast de fruitschaal liggen. Zij wrijft even met haar hand over het tafelblad, en knikt. ,,Ja, je hebt het goed verstaan. En daar is niks meer aan toe te voegen.''
Ik laat het nieuws tot me doordringen, hetgeen me vanzelfsprekend niet volledig lukt. ,,En nu?''
,,En nu niks'', zegt ze. ,,Als je een kop thee voor me wilt zetten, dat is goed, maar voor de rest niks. Je gaat daarna gewoon naar bed en gaat slapen. Gewoon, net als anders, want ik ben er niet.''
Ik zet thee, geef haar een kom (ze neemt geen suiker en blieft ook geen koekje) en schenk voor mezelf ook in. Zwijgend drinken we. Het valt me op dat ze een beetje slurpt. Juist genoeg om het gezellig te houden. De keukenlamp weerspiegelt op het goudgele oppervlak. Ik kijk op en weg is ze. Opgelost in het niets lijkt het wel, compleet met krulspelden, gele hoofddoek, blauw gebloemde jasschort en geruite pantoffels.
,,Nou moe'', zeg ik hardop tegen mezelf. Ik blijf nog een minuut of vijf zitten, kijk in het rond maar er gebeurt niks. Het is dat er twee lege kommen op tafel staan, met onderin nog een bodempje thee, want anders zou ik toch echt aan mezelf gaan twijfelen. Na nog eens tien minuten begin ik het wat frisjes te krijgen, dus ik zet kommen op de aanrecht en ga naar bed. Van lezen komt niks meer, en nadat ik gecontroleerd heb of ik de wekker heb gezet knip ik het licht uit.

Ik slaap slecht die nacht, heb constant het gevoel in een sluimerstand te verkeren. Ik droom de gekste dromen die me overal en nergens brengen. Over het algemeen weet ik weinig van mijn dromen te herinneren, maar de laatste staat me nog vaag bij. Een blog met een vierstappenplan wat ik nog niet zolang geleden gelezen heb komt in een totaal andere vorm als een spookschip mijn ochtendnevelen binnendrijven. De vier stappen worden vier keuzes, of vier toestanden: bewust levend, toevallig levend, bewust dood, toevallig dood. En met dat laatste op mijn lippen loopt de wekker af.

Ik heb, wellicht begrijpelijk, geen zin om nog vijf minuutjes te soezelen zoals ik gewoon ben. Ik sta op, wankel richting keuken, en zet water op voor de thee. Ik voel me een wrak, heb hoofdpijn. Met de ogen nog half dicht begeef ik me op de automatische piloot naar de badkamer en zet de radio aan. RAI3, onze vaste zender, met nieuws en goede, dikwijls klassieke muziek. Terwijl ik met koud water iets meer van mijn bewustzijn tracht te activeren luister ik met een half oor (de rest functioneert nog niet) hoe iemand over Beethoven praat. Over de sonate nummer 15, heeft hij het, opus 28. Ik ben geen expert, dus mij zeggen de "rondo" en de "pastorale" weinig. Ik krijg alleen mee dat de goeie Ludwig ontzettend lang bezig is geweest om het stuk muziek perfect te krijgen. De presentator stopt zijn inleiding en dan hoor ik dit...



... en ik wordt wakker. Alhoewel, wakker is het juiste woord niet. Ik ontluik. Ik ontluik als een krokus in de vroege voorjaarszon. Mijn hoofdpijn verdwijnt. Ik voel mijn maag rammelen. Honger. Ontbijt.
Als ik klaar ben in de badkamer loop ik verrassend fris terug naar de keuken. Ik haal een placemate en een bordje uit de keukenkast, maar als ik die hun gebruikelijke plaats op de tafel wil geven zie ik dat er een briefje ligt. Pas nu herinner ik me de ontmoeting van gisteravond laat weer. Of zou dat ook gewoon een droom zijn geweest?
Ik pak het briefje op en lees...

Mooi hè, dit laatste deel - Rondo. Allegro ma non troppo - uit de sonate no. 15 in d major, opus 28 "Pastorale" van Beethoven.

Een zoen,
je weet wel van wie.

PS: Ik vind deze uitvoering van Sokolov heel mooi, maar die van Glenn Gould is volgens mij nog beter.


De prachtige foto in zwart-wit van Julienne is van Karel Lampaert
.

Een kaartje uit... Italië (17 augustus 2008)






Kaartjes uit Italië. Zelfs de groep Beirut zingt erover.





"Postcards from Italy" is het vierde nummer op de eerste cd van Beirut, Gulag Orkestar, die in 2006 verscheen. Ook al komt de groep uit New York, hun geluid is allesbehalve Amerikaans te noemen. Op Gulag Orkestar ligt overduidelijk de Oost-europese folk aan de basis van hun muziek.

Beirut zou dit jaar een zomertour door Europa hebben gemaakt, waarbij ze ook Torhout-Werchter aangedaan zouden hebben. Helaas is het hele feest niet doorgegaan.



Bron: Wikipedia en de site van Beirut.

Sporen in Puglia (3): Autogrill (14 augustus 2008)

Een pyromaan komt langs een wegrestaurant. Weg restaurant.
Het is een grap die niet te vertalen is in het Italiaans. Bovendien slaat dit soort humor hier niet aan. Te confronterend; je moet het lot niet tarten. Te kort; je moet het publiek een beetje de weg wijzen. En te onduidelijk; is het een grap of werkelijkheid? Dat laatste is misschien wel de hoofdregel voor elke optimistische aspirant-bode van de lach in Italië: nooit zomaar beginnen, maar altijd aankondigen dat je een grap gaat vertellen.

Vorig jaar zijn we naar Griekenland op vakantie geweest. Voor mij was het de eerste keer. Met het vliegtuig van Verona naar Mykonos, en vandaar met de ferrie naar het eiland Naxos. Een schitterend eiland, waar de voornaamste bron van inkomsten nog steeds de landbouw is. Niet te toeristisch dus, maar precies genoeg. Met de quad onder de, door de zon bruin gebrande poeperd over landelijke weggetjes. De ene keer langs onherbergzame rotspartijen, steile hellingen naar het golfplaten dak van een barak of een stal in de diepte. Dan weer langs verfrissend groene akkers, bomen die ruisend hun schaduwen werpen op de koele stenen in een beekje, het water dat klaterlispelend haar partijtje meespeelt. Naar paradijselijke stranden, schilderachtige dorpjes. Vriendelijke mensen. Op sommige plaatsen langs de kust adem ik de sfeer van het Cadzand-Bad, het Groede, het Nieuwvliet uit het begin van de jaren zeventig.

Dit jaar blijven we in eigen land.
Vroeg staan we op want we hebben zo'n duizend kilometer asfalt voor de wielen liggen. Een eerste stop bij de Autogrill van Rovereto-Nord. Een espresso, een brioce, een volle tank, en op pad. De tankstations langs de Italiaanse autowegen worden zonder uitzondering Autogrill genoemd, naar de restaurantketen Autogrill. Het is zo'n ingeburgerd begrip zoals bijvoorbeeld Luxaflex in Nederland. Een merknaam die het zelfstandig naamwoord heeft overgenomen, een soort taalkundig kannibalisme wat redelijk frequent voorkomt in Italië. Zo is de algemene term voor plakband bijvoorbeeld Scotch en klitteband heet Velcro. In werkelijkheid zijn er vele andere wegrestaurants (Fini, Ciao, om er maar een paar op te noemen), maar het zal altijd wel Autogrill blijven omdat dat uiteindelijk de groep is geweest die de reizigers op Italië's snelwegen vanaf het begin van etens- en drinkwaren heeft voorzien. En iedere Italiaanse automobilist heeft zo zijn favoriete Autogrill.
De voorlaatste zaterdag van juni is een eerste mooie dag na vier weken regen. Het noorden van het land vlucht naar de kust, de eerste zonnestralen op de nog wat bleke velletjes, de eerste flanerende passen op het warme zand van de Adriatische stranden. Nog voordat we Bologna goed en wel bereiken staan we in de file op een van de vier rijbanen van de A1. Het is nog geen elf uur, maar de lucht boven het hete asfalt trilt al als in een woestijn. Een woestijn van blik op wielen. Gelukkig hebben we een vriendin in Bologna die ons telefonisch naar de eerste de beste uitrit dirigeert. Daar wacht ze ons op en via een ingewikkelde sluiproute bereiken we Imola waar we de autostrada terug opgaan. We zijn vijftig kilometer en drie uur verder. Ook dit eerste deel van de A14 biedt ons weinig vakantieplezier. Veel auto's blijven op de middelste van de drie beschikbare rijbanen rijden, men claxoneert, er wordt met de lichten geknipperd, rechts ingehaald, tot op de vluchtstrook toe. Ik begin me te herinneren waarom we vorig jaar absoluut zonder auto ergens heen wilden en dat we daarom heel bewust voor Naxos hadden gekozen.
In en rond de Autogrills is het druk en chaotisch. Jengelende kinderen, oververhitte ouders, ietwat apatische grootouders. Een zwarte bus met het opschrift "polizia penitenziaria" (gevangenis politie) blokkeert een deel van de overvolle parkeerplaats. De deur staat open. De in blauwe uniformen geklede passagiers hebben bezit genomen van de smalle strook schaduw voor de ingang van het restaurant. De donkerblauwe transpiratievlekken onder de oksels lijken met de minuut groter te worden, maar dat mag de ietwat uitgelaten stemming niet drukken. Ze gaan naar huis. Ook de slecht betaalde functies van het gevangenispersoneel worden voor een groot deel bekleed door "terroni", zoals de mensen uit het zuiden dikwijls laatdunkend door de noorderlingen genoemd worden. De rest van het terrein, en alles en iedereen die zich daarop bevindt, wordt gegeseld door de brandende zon. Het schijnt de nieuwe politiek te zijn van de Italiaanse wegrestaurants. Geen schaduw, geen beschutting. Dan moeten de mensen wel naar binnen, daar waar de omzet gedraaid wordt. In fluorizerend oranje trekt een buitenlandse werknemer zijn rondjes over het plakkerige asfalt. Gewapend met bezem, knijper, blik en vuilniszak voert hij een ongelijke strijd met peuken, papiertjes en plastic zakken die overal en ophoudelijk vanuit het niets ontspruiten. Nog twee uur, dan mag hij ook even naar binnen.
Als we Ancona voorbij zijn wordt het aanmerkelijk rustiger op de weg, en na Pescara is het zelfs prettig rijden. Dit stuk tot aan Bari is altijd stil. Puglia kondigt zich rond San Severo aan met een hele serie windmolens die hier twee jaar geleden nog niet stonden. Een van de armste, minst ontwikkelde provincies van Italië gaat beetje bij beetje over op alternatieve manieren van energiegebruik. Als eerste.

Het einde van de A14, de chaotische ring rond Bari, nog 50 kilometer en we zijn er. De autoweg die vanaf Bari de kust naar de punt van de hak volgt is geen tolweg meer. Desondanks is hij niet slechter dan wat we hiervoor gezien hebben. De bermen lopen over in het diep terracotta-bruin van de Pugliëse aarde. Het rijgedrag verandert. Hier kan je gemakkelijk iemand tegenkomen die nog geen 40 kilometer per uur rijdt en ondertussen alle kanten op zit te kijken. Wat gas terug. Zijn de olijven al groen? Even remmen. Zijn de tomaten al rood? Dat is altijd even wennen, maar na een dag weet je weer dat je er rekening mee moet houden. De Pugliees is in feite niet gemaakt voor de auto. De Pugliees praat, staat stil, ruikt, betast. De Pugliees is een buitenmens, is niet echt in staat om dat te verenigen met het autorijden. Hij weet dat zelf ook. Een sticker van Padre Pio op de achterruit heeft hier dan ook een grotere waarde dan een rijbewijs.


We hebben ontbeten, de honden gevoederd. En we gaan naar het strand!
De smalle straat plooit zich in vele bochten over de heuvel van Selva di Fassano. Muurtjes van los op elkaar gestapelde stenen scheiden erven en akkers van de openbare weg. Erven met voornamelijk kleine huisjes, al dan niet rondom de typische "trulli" opgetrokken, waar het vaak met weinig rondkomen is. Steeds meer geliefd bij de rijke noorderlingen en buitenlanders (vooral Engelsen), op jacht naar rust en stilte. Kleine akkers waar het graan in deze periode goudgeel staat te kleuren. Dan de adembenemende panoramaweg die afdaalt tot aan de lage vlakte die zich een kilometer of vijf breed uitstrekt tot aan de zee. Duizenden en duizenden olijfbomen, de stam dikwijls grillig gevormd. Daartussen hier en daar een veld met tomaten. Bruin verbrande plukkers, de huid lijkt zowat gelooid, kromgebogen, vullen in de vroege ochtenduren de eerste kistjes. De wegen lijken langs een lineaal getrokken, rechte strepen die tot de horizon reiken. De horizon, die mis ik in Trento.
Bij L'Assunta draaien we de autoweg op, richting zuid. We passeren afslagen naar dorpjes en gehuchten met de meest schilderachtige namen. Sant'Antonio Dascula, Lamalunga, Pezze di Greco, Torre Spaccata, Madonna Pozzo Guacito, Torre Canne. De Autogrill na deze laatste uitrit is mijn favoriet.

Maria wacht ons bij de ingang van het terrein op. De handen devoot samengevouwen, bidt ze voor ons. Dat we maar door mogen hebben dat dit de ingang is, en niet ook de uitgang. Maar liefst drie rozenkranzen moeten haar wensen kracht bijzetten. Eén maakt daadwerkelijk deel uit van Maria, de twee anderen zijn waarschijnlijk tijdens de plaspauze van een gelovige weggebruiker ter meerdere eer en glorie om de gipsen polletjes gehangen. Zacht wiegen ze heen en weer in de luchtstroom van iedere vrachtauto die passeert.




Voor de auto is altijd wel ergens plaats, maar we moeten even zoeken. Vandaag worden namelijk de stoepranden smetteloos wit geverfd. En niet alleen dat. Ook Jezus staat in de stijgers. De machtige gestalte bij de uitgang gaat schuil achter een wit-blauw tentdoek. Je ziet hem niet echt, maar je weet dat hij er is. Althans, dat geloof ik toch.
Deze Autogrill is niet een echt wegrestaurant, maar meer een bar. Buiten staan tafeltjes met parasols. We stappen binnen om te bestellen, en de eerste keer volgt altijd hetzelfde ritueel. Een tweestemmig "wweeee" weerklinkt vanachter de bar en Angelo en Teresa wurmen zich via hun kleine kantoortje onze kant op. Baci (o ja, jullie Olandesi doen er altijd drie), abbracci, en een half uur bijpraten is zoveel als niks. ,,Maar twee weken vakantie, 't is een schande.'' ,,Heb je Jezus gezien? Hij wordt prachtig. Zijn kleed wordt parelmoer.'' De zaken gaan zo goed dat ze tegenwoordig ook twee werknemers hebben. Gelukkig maar voor de andere klanten. Want Angelo en Teresa nemen de tijd.
Hier drinkt je de beste espresso van het land, dus we nemen ook een koffie. En de krant, waar zoals altijd drie nietjes ingeklopt worden. Angelo weet immers wat een geworstel het is om de krant op het strand te lezen als er wat wind staat. Dit jaar besluit ik ook af en toe mijn geluk te beproeven met een kraslot. Ze zijn er in alle soorten en maten. De zogenaamde loten "Milliardario" worden het meest verkocht, want daar worden de grootste premies op uitgekeerd. Boven de twee standaards waarin de loten staan twee wit-gele vlaggetjes van het Vaticaan. Je weet maar nooit.
Nog een broodje of een brioche voor op het strand, en we rekenen af. ,,A domani. Tot morgen.''

Naast de bar worden de ramen van de shop gelapt. Toch even een kijkje nemen. Wat opblaasspul voor op het strand, ballen, plastic speelgoed, de gebruikelijke ultra-gedateerde souvenirs, borden met trulli, handgeschilderde lokale tafereeltjes, en.... hé, koeien.
Met twee stuks vee op de achterbank verlaten we even later onze favoriete Autogrill. Niet langs de normale uitgang de autostraat op, maar achterlangs de bar waar een secondaire weg loopt. Dan naar rechts, nog een keer naar rechts, onder het viadukt door en nog een keer naar rechts...


We zijn er! We zijn er! Het strand, het strand, het strand...












PS. Ondanks het pauselijke vlagvertoon boven de krasloten heb ik slechts één keer iest gewonnen. Het was niet eens voldoende om mijn inleg te dekken.

PS PS. Jezus werd op de vrijdag voor ons vertrek onthuld en, ja, hij is prachtig geworden. Zijn kleed is parelmoer.

Wat is de wat (8 augustus 2008)

In het zicht van de eindstreep heeft het "dreamteam" van George W. Bush eindelijk een staaltje van subtiele politiek laten zien. Ik ben geen fan van George, maar hij was erbij, bij de openingsceremonie. Officieel op uitnodiging van het IOC, vanzelfsprekend, maar China had niet anders gewild.
En George had een kadootje meegenomen, een vaandeldrager, luisterend naar de naam Lopez Lomong. Een Afrikaans vluchteling die de "stars-and-stripes" het vogelnestje binnen mocht dragen, een boegbeeld van de Grootste Democratie ter wereld. En tegelijkertijd een publieke draai om de oren van China. Het grote China wiens schaduwen zich steeds verder uitspreiden, tot over de wereldzeeën, tot in Washington, New York, LA. In China, onder de schijnwerpers van heel de wereld, paradeerde Lomong, vluchteling uit het zuiden van Soedan, vluchteling voor het door China gesteunde regeringsbewind, met in de knuisten de vlag van de Verenigde Staten van Amerika. We hebben het in de kranten kunnen lezen, en op het blog van Rolf Bos, Kort Afrikaans. En China kon slechts toekijken en glimlachen als de welbekende Chinese boer met de welbekende Chinese kiespijn. Reageren zou immers betekenen schuld bekennen.
George voelde zich goed, lachte, wuifde, met naast zich zijn Barbara.
Ik hou van deze spelletjes, misschien omdat ze logistiek gezien zo goed in elkaar zitten (de logistiek, dat is mijn werk). Het maakt me niet uit wie verliest en wie wint. Als het goed gespeeld wordt is het een mooi schouwspel om naar te kijken.
,,Dit is de mooiste dag van mijn leven'', jubelde Lopez Lomong toen hij te horen kreeg de vlag te mogen dragen. Het is waar, hij heeft het gemaakt, als een van de weinige Darfur-vluchtelingen. Maar hij begrijpt ongetwijfeld ook dat hij slechts een marionet is van de Bush-clan. Dat het weinig Amerikanen interesseert hoe hij het er vanaf brengt op zijn afstand, de 1500 meter. De zwarte Amerikanen al helemaal niet. En George W. nog minder. En hij weet dat veel van zijn makkers het veel moeilijker hebben om het hoofd boven water te houden.
Wie het boek "Wat is de Wat" van Dave Eggers heeft gelezen heeft waarschijnlijk hetzelfde gedacht als ik. Mooi als een bepaalde gebeurtenis, dichtbij of veraf, je aan een boek doet denken. Het wil zeggen dat het indruk heeft gemaakt.


"Wat is de Wat" is het verhaal - waar gebeurd, maar door Eggers op een knappe wijze in de vorm van een roman gegoten - van een andere vluchteling uit het zuiden van Soedan. Deze vluchteling, Valentino Achak Deng, moet vluchten uit zijn dorp, ziet hoe zijn familie en vriendjes worden afgemaakt. De lange tocht naar de vrijheid, een vluchtelingenkamp in Kenia, waar hij uiteindelijk 15 jaar woont. De uiteindelijke toestemming om naar Amerika te vertrekken, en daar het kloppen op de deur van zijn appartement, de zin waarmee het boek begint. ,,Ik heb geen reden om de deur niet open te doen, dus ik doe de deur open.''
Het is een geweldig boek wat in al zijn fases een diepe indruk maakt. Aan het eind vraag je je af waar Valentino zich uiteindelijk tevredener voelde.

Hans Bouman heeft er een goede recensie over geschreven voor de Volkskrant onder de titel Rauw Olifantenvlees.
Op Helena's web-spinsels tref je verder een zee van informatie aan over het boek en over Soedan en Darfur.

De weg (3 augustus 2008)

Vanaf afgelopen maandag is de paus in vakantie, in Bressanone. Zoiets heeft heel wat voeten in de aarde, want de heer Ratzinger - in de Vaticaanse wandelgangen ook Benedetto XVI genoemd - is een toeristische trekpleister. Of althans, dat zou hij kunnen zijn. De provincie Bolzano heeft 500.000 euro (een half miljoen!) vrijgemaakt en de gemeente Bressanone zelf nog eens 100.000. Zeshonderdduizend euro dus, om paus Ratzinger op vakantie te hebben. Geen idee waar het geld aan besteed wordt. Ik heb gehoord van bloemetjes in de perkjes, een stuk straat opnieuw geasfalteerd. De autonome provincie Bolzano is een rijke provincie (mede dankzij de onophoudelijke financiële dekking die vanuit Rome het noorden opstroomt), dus de staat springt in dit geval niet bij. Vorige maand in de veel armere regio Puglia was dat wel nodig. Het ministerie van economie en financiën maakte 150.000 euro aan Brindisi over en 100.000 euro aan Lecce om de heilige vader op 14 en 15 juni te kunnen ontvangen.
De belastingbetaler betaalt dus rijkelijk voor de pauselijke uitstapjes in den lande. En dat terwijl al 8 pro mille van ieders salaris standaard naar de katholieke kerk gaat. Dat is wettelijk. Alleen als je officieel aangeeft dat je 8 pro mille naar een ander goed doel gaat wordt de bestemming gewijzigd.

O ja, een van de uitgavekosten op het Bressanoons paus-budget was de organisatie van de eucharistieviering van vandaag (want hiervoor wil de paus zijn vakantie wel even met graagte onderbreken). Het spektakel vond plaats op het Domplein (Piazza Duomo) van de stad en het leek wel de organisatie van een megaconcert, met een rode zone, een gele en een groene zone, toegangskaartjes met dienovereenkomstige kleuren, paspoortcontroles, extra parkeerplaatsen, speciale looproutes, enzovoorts.
U zult begrijpen dat het me oprechts spijt dat ik niet aanwezig kon zijn. Ik was vandaag met de familie op de berg boven Mezzocorona. Ook een hemelse ervaring. Vooral gezien het tochtje met de kabelbaan waarbij je in krap drie minuten naar 900 meter hoogte getransporteerd wordt. Kabelbaan is niet het juiste woord. Gezien de steigingsgraad komt de term "lift" hier beter tot zijn recht. Maar goed, met 35 graden in het dal is het daarboven altijd net iets aangenamer dankzij een fijn briesje. Een beetje gewandeld, een vorkje geprikt, een glas en een babbel met vrienden, en om vijf uur keerden we terug op aarde.


Onderweg naar huis kwamen we achter een auto terecht met daarin vier nonnen. Op de foto ziet U ze. God wist waar ze vandaan kwamen op dat tijdstip, maar ik had ook zo m'n idee. Die waren vast en zeker bij de opperherder op bezoek geweest. ,,Een mooie mis op de zondagmorgen in de openlucht, daar is niks mis mee'', hebben ze ongetwijfeld gedacht. ,,Daarna nog een picnic. Een psalmpje samen, en daarna weer naar huis.''
Nou, daar staan ze dan, voor een stoplicht net boven Trento, op weg naar huis. De non links achterin is er nog helemaal vol van en zit al lang niet meer links achterin, maar in het midden achterin. De handen rusten op de hoofdsteunen van haar "zussen" voorin. Zegenend lijkt het wel, zoals ze vanmorgen de bedrijfsleider heeft zien doen.
,,Doen we nog een psalm, meiden?'', kirt ze. Ze is de hoogste in rang, dus de anderen kunnen geen nee zeggen, ook al is dat het liefste wat ze zouden doen op het ogenblik. ,,Zet maar in, zuster Valentina'', zucht Anna, die achter het stuur zit. ,,Wij vallen wel in.''
Het stoplicht springt op groen en zuster Anna zet haar voet op het gaspedaal zoals Filipe Massa dat vanmiddag in zijn Ferrari had gedaan. De banden piepen, er blijft een streep zwart rubber achter op het asfalt. 50 kilometer, 60..., 70..., 80..., 90... Verbaasd zie ik de afstand tussen de witte Fiat Punto van de nonnen en onze auto met de seconde groeien.
,,Zeg, mogen die dat?'' Ik wijs op de inhalende Punto en de borden die een maximale snelheid van 70 kilometer per uur aangeven. Wij houden ons hoofdschuddend aan die limiet en horen niet hoe het kwartet psalm 16 heeft ingezet: ,,Leer ons, o Heer, wat de weg is...''
't Is maar te hopen dat het voor hen beter afloopt als voor Massa.

De foto van de kaartjes van de paus komt van de internetsite van de krant "Alto Adige"
.

Sporen in Puglia (2): bau (31 juli 2008)

De Nederlandse hond zegt "waf", of als het een grote is "woef". In Duitsland spreken de viervoeters (der Hund) hun omgeving aan met "wuff" of "wau". Als de Franse hond (le chien) zich laat horen hoor je "ouah" of "ouaf". In Engeland (the dog) gaat het eenvoudig "woof", terwijl de Spaanse hond (il perro) een temperamentvol "guau-guau" voortbrengt. Ieder land laat zijn hond in de eigen volkstaal blaffen. In Italië zegt de gemiddelde hond (il cane) die je op straat tegenkomt "bau, bau". Mits het geen toerist is. Wij hebben twee honden, Cicia en Oronzo. Zij blaffen "waf, waf" en "bau, bau", want we hebben ze tweetalig opgevoed.

 

Cicia (de donkere op de foto) en Oronzo (de lichte) hebben een echt hondeleven, in de positieve zin van het woord. Ze hadden het een stuk slechter kunnen treffen, want het zijn allebei vondelingen. En we hebben ze hier gevonden, op het terrein rond het huis, in Selva di Fasano.
Cicia is een kruising van van alles en nog wat, maar de kenmerken van een herder hebben de overhand hebben. Ze lag tien jaar geleden met haar pups in de schaduw van de muur die de tuin van de straat scheidt toen Lief (die ik toen nog niet kende) hier op vakantie kwam. Bijna alle hondjes waren al dood, slecht eentje vertoonde nog iets van leven of wat daarvan over was. De pup werd naar Don Angelo gebracht, Cicia bleef bij Lief en haar zus. Ze was ongeveer een jaar oud en broodmager, wat haar haar naam bezorgde. Cicia, dikzak. Zo moest ze worden. Ze kreeg haar injecties, werd met allerlei middeltjes van het ongedierte afgeholpen waar ze als transportmiddel dienst voor deed, haar op vele plekken kale huid werd verzorgd, ze kreeg te eten. Cicia sterkte aan, knapte op en werd een prachtige hond. Vrolijk, trouw, dankbaar, maar ook nu nog altijd een beetje terughoudend. Haar pub overleefde het helaas niet.
Vier jaar geleden klaagden de mama's en de nonna's in de buurt steen en been over het feit dat er her en der 's nachts wasgoed gestolen werd. Er zat geen echte lijn in de verdwijningen. Nu waren het herenonderbroeken, dan weer panties, een andere keer weer overhemden of t-shirts die als vlekken bij een 90-graden-wasbeurt uit een kledingstuk verdwenen. Het was de periode waarin een klein vertegenwoordigertje van het type vuilnisbakkenras bij ons over de vloer begon te komen. Op een avond was Cicia aan het eten en Lief vulde ook een bord voor de bezoeker. Het was zes uur. Na het eten vertrok het heerschap, zich genoegzaam boerend de lippen schoonlikkend, en liet zich niet meer zien. Tot de volgende avond, om kwart voor zes. Hij had het servet nog niet alvast omgeknoopt, maar kwam als welopgevoed gast wel met een presentje af. Een damesblouse. De wasknijpers zaten er niet meer aan, maar je kon nog wel zien waar ze gezeten hadden. Dit was zijn manier om duidelijk te maken dat hij ons geadopteerd had. Vanaf dat moment maakte Oronzo dus deel uit van de familie. Oronzo, zoals de patroonheilige van het barokke Lecce, Sint Oronzo. Aan het eind van die vakantie reisde hij met ons mee naar Trento.

Er zullen ongetwijfeld honden zijn die het beter hebben als de onze. Maar zeker weten dat velen het een stuk slechter hebben. Zwerfhonden in de buurt van Selva di Fasano worden tijdens de wintermaanden zoveel mogelijk opgepakt. Dat is logisch, want dikwijls vormen ze roedels en daarin zijn ze ontzettend agressief, niet alleen tegenover andere dieren maar ook tegenover mensen. Dat oppakken gebeurt niet met zachte hand (de Italiaan staat immers niet bekend als groot dierenvriend) en daarna is het aftellen voor de meeste van de honden. Een dag of drie, tot een week of drie, en dan laat men ze inslapen. Ik heb er geen behoefte aan te weten hoe dat gebeurt.
Vroeger, toen Don Angelo nog leefde was dat anders. Deze priester bulkte dermate van het geld dat hij zijn eigen kerk liet bouwen bij Selva, met een kast van een huis. Zijn terrein liep langs de glooing van de heuvel naar beneden, tot aan de hekken die de Zoo Safari omringen. Don Angelo vertoefde hier de zomer en zorgde eerst en vooral voor de zwerfhonden. Ook in de winter trok hij dagelijks in zijn kleine auto vanuit Fasano naar zijn eigen kerk om de gulle giften van slagerijen, pizzeria's, viswinkels en bakkers aan "zijn" honden te gaan voederen. Niemand snapte goed hoe hij er met zijn enorme lichaam in slaagde in en uit het luid ronkende vehikel (hij deed alles in zijn tweede versnelling) te komen. Voor zijn eigen hond, een bijna witte labrador, was in ieder geval geen plaats meer over en die legde het stuk dagelijks, zijn eigen paden tussen de bomen en struiken volgend, op z'n poten af. Don Angelo was een druk mens. Te druk om zichzelf of zijn kleren regelmatig op een, dikwijls hoognodige schrobbeurt te trakteren. De zwarte habijt die hij weken achtereen droeg was op den duur dermate verzadigd van de etens- en drankresten die drie of meer maal daags langs de geestelijke kin naar beneden druppelden, dat het kledingstuk met gemak rechtop zou hebben kunnen blijven staan zonder steun van het omvangrijke lijf van de eigenaar. Een opmerkelijke verschijning dus, Don Angelo, die toch dagelijks maar vooral 's zondags op een vaste schare "fans" in zijn kerk mocht rekenen. De oude dametjes, de dikke donkere kousen over de blanke benen, biddend terwijl de kralen van de rozenkrans tussen de doorleefde vingers heen gleed. De schaapjes die hun herder devoot volgden tot hij na een ernstige ziekte op 75-jarige leeftijd overleed en, zoals men dat zo mooi zegt in die kringen, teruggeroepen werd naar het huis van zijn vader.
Maar nu zijn de zwerfhonden dus een probleem in Selva di Fasano, of eigenlijk in heel Puglia, of eigenlijk in heel Italië. Weinig toeristen die er geen tegenkomen. Het is een teken aan de wand. Met het land gaat het niet best, cultureel niet en economisch al helemaal niet. In een land waar het goed gaat zie je weinig of geen zwerfhonden of -katten. Nederland, Noorwegen, noem maar op.

Wij verzorgen deze vakantie de "catering" voor Pietro. Pietro heeft iets van een jachthond in zich, en is vooral de eerste dagen heel wantrouwig. Hij "woont" een paar bochten ver weg in ons straatje, althans, daar springt hij tevoorschijn vanachter een muurtje als hij 's morgens onze auto aan hoort komen. De afstand tussen Pietro en ons neemt dagelijks iets af. Een meter of tien de eerste dagen, een flinke stap op het eind. Maar altijd houdt hij net genoeg ruimte om niet aangehaald of geaaid te kunnen worden. Het is duidelijk dat hij minder prettige ontmoetingen met mensen heeft gehad. Van z'n luizen en z'n teken kunnen we hem dus niet afhelpen, van zijn lege maag wel. Blikken hondevoer, resten pizza's, vlees en vis die we soms meevragen in een restaurantje, het gaat er in als Gods woord in een ouderling - om even in de geest van Don Angelo te blijven. Soms krijgt Pietro na een tijdje gezelschap van twee andere honden, een pub en dominant mannetje, half zwerver en half erfhonden bij een vrijwel vervallen huisje in de buurt.
Ons voorzichtige plan om Pietro eventueel mee naar het noorden te nemen moeten we dus laten vallen. Straks staat hij hier dus alleen, weten we, te wachten tot we langskomen. Dat is en rot gedachte. We zijn wat meer gerust gesteld als we op een avond bij de buren langs gaan. Buurman Losavio wil absoluut dat wij een bus olijfolie meenemen voor zijn grote vriend de generaal, Lief's vader die het in de periode voorafgaande aan zijn pensioen tot de rang van generaal heeft weten te schoppen bij de carabinieri (het onderwerp bij uitstek overigens in de Italiaanse variant van de Belgenmop - niet Lief's vader, maar de carabinieri). Losavio kent Pietro, kent het dominante reutje dat door hem James gedoopt is, kent nog niet de pub maar wel de waarschijnlijke moeder. Als een reïncarnatie van Don Angelo namelijk rijdt hij in de winter om de andere dag door weer en wind de heuvel op naar het pleintje voor de kerk waar hij de honden eten geeft. Hij en de andere mensen hier in de buurt leggen in het najaar wat geld bij elkaar en zo wordt in de kosten voorzien. Mooi, hè?

En toch, als we na twee weken vakantie vertrekken, Pietro voor de laatste keer te eten hebben gegeven, en ik in de achteruitkijkspegel zie hoe hij ons nakijkt, voel ik me een beetje een verrader.
De volgende morgen, zondag, de laatste dag van de vakantie. Ik wordt vroeg wakker in ons eigen bed. Cicia en Oronzo liggen nog languit in hun mand, want ook gisteren is het een lange reis geweest. Ik draai me om, kijk hoe de eerste zonnestralen die door de luiken sijpelen hun lijnen trekken op de muur, precies tussen de twee zwart-wit foto's in die Toto, een vriend uit Ferrara, me kado gegeven heeft toen ik daar vertrok.
Ik denk aan Pietro.

Sporen in Puglia (1): tegengestelde richting (27 juli 2008)

Mijn wekker loopt om kwart over zes af. Mijn inwendige wekker, want ik heb vakantie en volg het ritme dat m'n lichaam aangeeft. M'n eigen ritme volgen, het is een vrijheid die ik als een van de grootste voordelen zie van een vakantie. Kwart over zes is vroeg, een nawee is van het "gewone" doordeweekse ritme waarbij het klokje op mijn nachtkastje om zes uur opgewonden begint te piepen. Ik weet dat ik na verloop van enkele dagen rond dit tijdstip de binnenkant van mijn oogleden nog zal liggen te bestuderen, maar als ik daarna uitgerust naast mijn bed sta zal het niet later zijn dan zeven uur. En dat blijft zo. Carpe diem, pluk de dag.

Er zijn mensen die al naast hun bed staan voordat ze hun ogen open hebben. Bij mij duurt het altijd even. Langzaam wijken de wolken waarin m'n slaap gehuld is, of soms nog moeizamer is het alsof ik een keldertrap beklim. Aan het eind de morgen, die ik kalm begroet. Boven me het wonderlijke dak van de trullo. De honden merken waarschijnlijk aan mijn ademhaling dat ik wakker ben, want een natte neus port in m'n rug. Rechts van me kijkt Oronzo me opgewekt aan, zijn voorpoten op de rand van het bed. Achter hem staat Cicia, veel ouder al, luid geeuwend en nog wat slaapdronken op de poten, maar ook zij klaar om de dag te beginnen. Links van me, Lief. Ze slaapt nog, en haar rustige ademhaling is één met de geluiden van de morgen die vanachter de vensterluiken het halfdonker van de slaapkamer binnendringen. Ik glij uit m'n bed en voel de aangename koelte van de tegels onder m'n voeten. Op de voet gevolgd door twee enthousiaste viervoeters strompel ik wat stijfjes naar de buitendeur, die na de twee draaien van de sleutel met een ijzeren klik uit het slot springt. De zware deur zwaait open en Oronzo en Cicia schieten langs m'n benen naar buiten. Ik zet de deur vast aan de haak in de muur, rek me uit. Voor me trekt de achterkant van de nacht naar het westen, een frisheid achterlatend die de bloemen op het terras hun kelkjes uitnodigend doet openen. De bijen en wat vlinders zijn al druk in de weer en doen zich tegoed aan rozerood, leliewit, fuchsiaroze. Hoog daarboven een hemel van blauw. Dit is m'n paradijsje.



Ik open de luiken, behalve die van de slaapkamer. Door het open raam van de badkamer werpt de zon haar eerste lange zacht-oranje stralen naar binnen. Een overrijpe abrikoos ligt onder het boompje vlak bij het raam. Tientallen mieren doen zich tegoed aan het onverwachte vroege ontbijt en nemen de restjes op hun rug mee naar huis. Vogels fluiten en in stilte probeer ik te tellen hoeveel verschillende soorten ik kan onerscheiden. Een bij zoemt voorbij en houdt verbaasd even halt voor het open raam. ,,Wie is die lelijke blote vent daar voor het raam?'' Mopperend verdwijnt ze achter de badhanddoeken, die inmiddels droog aan de waslijn op de kustlijn hangen te wachten.





Ik zet het ontbijt klaar voor straks. Drinkyoghurt, sinaasappelsap, brood, boter, jam, en "boccanotti", een soort cakejes met een amandelvulling en jam. Het is iets typisch uit deze streek, en de beste koop je bij bakkerij "La Spiga d'Oro", vlakbij L'Assunta. Met de cappuccino wacht ik. Nog een half uurtje of een uur. Dan is ook Lief wakker.

Met een glaasje jus en een boek ga ik naar buiten. Ik zet een van de ligstoelen op de hoek van het terras, daar waar 's morgens een briesje de laatste nevelen vantussen de oren blaast en de zon vrij spel heeft. Het schijnt dat dit het ideale tijdstip van de dag is om te schrijven, maar ik heb opzettelijk mijn laptop niet meegenomen. Dus ik denk en krabbel slechts als houvast voor later af en toe een vluchtige regel in een schrift dat nog wel een plaatsje in mijn reistas heeft weten te bemachtigen.
Of ik lees. Want ik heb tijd. Heerlijk. Ik ben deze vakantie met vier boeken van thuis vertrokken. In het Italiaans, wat me over het algemeen wat meer tijd kost maar ook meer voldoening geeft. "Opposta direzione" ("Tegengestelde richting") is er een van. Het is de eerste roman van Stefano Giordano, een leraar uit Trento die ik persoonlijk ken. Een paar maanden geleden ben ik samen met mijn vriend Giorgio naar de presentatie van het boek geweest, en eindelijk kom ik nu dan toch aan toe.





"Opposta direzione" is het verhaal van Lorenzo, die - pas afgestudeerd aan de universiteit van Bologna - in de zomer van '83 door ex-studiegenote Anna wordt uitgenodigd om op vakantie te gaan in Corsica. Lorenzo accepteert, maar heeft eigenlijk overal wel wat op aan te merken. De Corsicanen, de buitenlandse toeristen, het eten, het transport, alles. Zo blijkt Lorenzo te zijn, want terugkijkend op zijn studententijd gaat de litanie onveranderd verder: de bureaucratie, de kwaliteit van de professoren, de feesten. Allemaal één pot nat, met Lorenzo als triest middelpunt. Hij wil overal bijhoren, maar zet zich tegelijkertijd sterk af van alles wat de omgang van een groep begint te krijgen.
Anna's zusje Carla, veel jonger als de andere twee, is de andere reisgenote. Lorenzo voelt wel voor een relatie, maar dat is bij voorbaat een verloren strijd. Carla heeft immers een relatie en het relatieverschil wordt door Lorenzo onoverbrugbaar bevonden. In werkelijkheid loopt hij eenvoudig een blauwtje en zijn zijn gedachten meer bij een eerdere stukgelopen relatie dan bij het hier en het nu.

Op de omslag van "Opposte direzione" werd een verwijzing gemaakt naar de verschillen van twee generaties. De ideologische generatie '68 en de individualistische generatie jaren '80. De hoofdpersoon heeft geen van de twee bewegingen werkelijk van binnenuit meegemaakt, net zomin als de schrijver. Verrassend is dat hier in de roman zelf bijna niet op wordt terug gekomen. Stefano Giordano blijft helaas rondzwemmen in de draaikolk van zelfmedelij die zijn hoofdpersoon Lorenzo voor zichzelf geschapen heeft. Of voor de schrijver, want het schijnt dat het boek redelijk wat autobiografische elementen bevat.





Ik klap mijn boek dicht, heb geen zin om direct een ander te beginnen. Ik houd daar niet van, geef liever het gelezene een beetje tijd om te bezakken, een plaatsje te vinden op een van mijn innerlijke boekenplanken.

Ik sta op en fluit om te weten waar de honden uithangen. Cicia komt meteen de hoek omrennen, maar Oronzo laat langer op zich wachten. Later hoor ik bij buurman Luigi dat Oronzo 's morgens steevast een paar honderd meter van huis te vinden was. Hofmakerij en ondertussen een "vorkje meeprikken" op het erf van ene Pugliëse schoonheid. Een kwartiertje en dan voldaan naar huis. We gaan een blokje om. Onze "trulli" op een heuvel die zo'n 400 meter boven Fasano uitsteekt, en ik hou ervan om 's morgens vroeg naar de rand van ons terrein te lopen vanwaar je over de vlakte tot aan de zee uitkijkt. Direkt aan de voet van de heuvel dus Fasano, met haar beroemde Zoo Safari, een van de grootste dierentuinen van Europa. Maar ik ben geen dierentuinliefhebber, dus ik ben nog nooit in de Zoo Safari geweest. Ik vind het op zich zelfs wel prettig dat we het park niet kunnen zien vanaf hier.
Vanaf Fasano lopen de wegen als witte krijtstrepen over de ongeveer vijf kilometer brede vlakte. Zover het oog rijkt olijfbomen, als een groene zee tot aan de kustlijn. En op de kustlijn Capitolo, in het verlengde van Fasano. Wat meer naar rechts zie ik de vuurtoren van Torre Canne. En nog wat verder naar het zuiden, meer landinwaarts, Ostuni, de witte stad. En over de kustlijn de zee, de echte. Vanaf mijn uitzichtspunt kun je al een beetje bepalen of het de moeite loont om straks naar het strand te gaan. Want als er teveel wind staat zie je heel vaag en klein, maar onmiskenbaar de koppen op het water. En dan kun je net zogoed thuisblijven. Vandaag zie ik ver onder me slechts een spiegel, de zee is "mareolo" zoals Lief en haar zus dat in hun taaltje zeggen.
We draaien ons om en gaan terug, de honden iets voor me, of iets achter me, maar steeds in de buurt. Ze houden van deze rondjes. Door de bosjes, waar elke boom zijn eigen verhaal heeft. Er staan ook wat fruitbomen. Langs de groentetuin van Peppino, de zoon van Nenette, en terug naar de groep huisjes. Nenette hoort hier, maar dit jaar is ze er niet. Ze sukkelt met haar gezondheid en verkiest haar huisje in het hete Fasano boven de kleine "trullo" in Selva. Ook Peppino kan er niet bij. ,,Dan gaat ze de rozenkrans bidden met haar vriendinnen'', zegt hij hoofdschuddend. Ook de luiken van de trullo naast het kleine kerkje zijn hermetisch afgesloten. Hier brengt normaal gesproken zia (tante) Pia de zomer door, met haar dochter Maria-Cristina, maar ook zij zit in de lappenmand. Luigi en Maria zijn de laatsten. Ze wonen hier niet alleen 's zomers maar ook 's winters.
Het is niet eenvoudig hier het hele jaar te wonen, want de winters zijn koud en er zijn weinig anderen die niet terugkeren naar het lage Fasano na de zomer. Ook werk is moeilijk te vinden in Puglia. En wie hier ziek wordt weet niet hoe snel hij naar het noorden van Italië moet komen om enige kans op een goede behandeling te krijgen. Dat kost geld, en bovendien worden patiënten uit het zuiden niet altijd met open armen ontvangen in het rijke noorden.
En toch...

Als ik terugkom op ons terras komt de geur van verse koffie me tegemoet. Lief is wakker en mijn cappuccino is bijna klaar. Ik haal de badhanddoeken van de waslijn en ga naar binnen.
,,Mare mareolo'', zeg ik. ,,Buongiorno.''



Kleine mensen in de stad (24 juli 2008)

Dankzij mijn werk ben ik in de prettige omstandigheid een boel boeken aan me voorbij te zien trekken, ruim voordat ze in de winkel liggen, vers van de pers. Soms zitten er hele bijzondere exemplaren bij. Vandaag heb ik "Little people in the city" in mogen kijken. De subtitel is "The street art of Slinkachu" en het boek zal in Engeland uitgebracht worden door Pan Macmillan Ltd (ISBN 978-0-7522-2664-4). Een, volgens mij, prachtige en originele verzameling van een deel van het werk van de 28-jarige Londonse kunstenaar Slinkachu.

Slinkachu werkt met miniatuurfiguurtjes, die gebruikt worden bij bijvoorbeeld modelspoorbanen. De minimensjes worden door hem zelf geschilderd en eventueel wat gemodelleerd, waarna hij er een scene, een tafereel mee creëert. Als hij tevreden is over het resultaat brengt hij de scene vervolgens op straat, zoekt de juiste plaats, plakt alle elementen stevig vast en maakt zijn serie foto's. Het kunstwerk blijft daarna achter en maakt vanaf dat moment deel uit van de stad, voor zolang het duurt.
De foto's (iedere keer één in detail en één overzichtsfoto) staan in het boek, maar ook op het blog van Slinkachu.








In het boek schrijf Slinkachu zelf het volgende voorwoord...
Politieman: Pardon meneer. Heeft U er niks tegen om uit te leggen wat U aan het doen bent?
Slinkachu: Oh, Uh... Ik lijm alleen even dit plastic poppetje vast.
Politieman: Hè?
Slinkachu: Hier, kijk. Het is een uh... kunstwerkje. Zoiets. Ik maak foto's van deze kleine mensejes. En daarna laat ik ze achter.
Politieman: Oh, ha! Leuk! Sorry, ik dacht dat U lijm aan het snuiven was, van die superlijm. Daar hebben we hier veel mee te maken.
Slinkachu: Ja. Goh...
Politieman: Ja, dit is leuk. Hé, ook een klein autootje. Mooi. Dit zouden mijn kinderen leuk vinden.
Slinkachu: Ja... Het is, uh... een prostitueetje. En een klant. In de auto.
Politieman: ...oh... oh, nou, eh... vooruit dan maar.
Slinkachu: Uh, ja. Bedankt...





Op Fused Magazine vind je een interview met de artiest.
Alles over het project "Little people - A tiny street art project" vind je hier. Het blog van Slinkachu vind je hier.

Alle foto's komen van het little-people.blogspot, behalve de omslag van het boek dat van de website van Pan Macmillan komt. Het gesprek tussen de agent en Slinkachu is mijn vrije vertaling van het origineel in het Engels van Slinkachu's introductie van zijn boek "Little people in the city".