donderdag 3 februari 2011

Een kaartje uit... Brussel (19 december 2008)


Zoals Sjoukje al in juni al aangaf, in Brussel schijnt het dikwijls te regenen. Een dik wolkendek met een breed scala van alle kleuren grijs tikt haar neerslachtigheid met grote spatten op de voorruit van de bus die ons vanaf vliegveld Charlerois naar Gare de Midi vervoert. Brussel is tweetalig, maar op geen enkele plattegrond ontcijfer ik een naam in het Nederlands (of in het Vlaams, zoals je wilt) tussen de kleine lettertjes waarmee straten, pleinen en bezienswaardigheden worden aangeduid. Station Zuid heet dus Gare de Midi, en daar staat onze taxichauffeur ons op te wachten. Hotel Des Colonies, dat weet hij wel te vinden. Het adres is niet eens nodig. Luid mopperend op alles wat zich niet in zijn eigen taxi bevindt rijdt hij ons over rues en avenues. Belgen kunnen niet autorijden, de taxitarieven zijn te laag, en en passant krijgt ook zijn vrouw nog een aantal vegen uit de pan omdat die nergens mee naartoe wil. Naar Amsterdam zou hij willen, en Londen. Maar mevrouw De Echtgenote Van Een Veel Te Veel Pratende Taxichauffeur wil er niet van horen. Voor we het weten staan we in de Rue De Colonies, waar achter geen enkel voorpand een hotel met de naam Hotel Des Colonies schuil blijkt te gaan. Logisch, want dat staat in de Rue des Croisades. Als we daar uiteindelijk aankomen heeft onze "gids" de grenzen van het irritante al lang en breed overschreden, en hetzelfde geldt voor de taximeter in 's mans automobiel.

Ons hotel is een oase van rust na de spraakwaterval waarvan we getuige hebben moeten zijn. In de hal klatert een fonteintje, rustig. De ontvangst is vriendelijk. Des Colonies gaat weliswaar schuil achter een aantal torenhoge kantoorge-bouwen en het Sheraton Hotel, maar desondanks ademt het een bijzondere sfeer uit. Ik zou het niet koloniaal willen noemen, maar je proeft er iets van het reizen uit vervlogen tijden. De vensters op de gangen zijn "art nouveau", de hoge plafonds in de eetzaal en de bar verliezen elke eentonigheid dankzij de ornamenten en het jachtige Brussel stopt bij de dubbele deuren van de entreehal die wellicht toch iets koloniaals uitademt.
Bij de receptie legt een aardige dame ons uit hoe we bij de Grote Markt, de Grand Place, kunnen komen. In het Engels, want pas volgend jaar begint ze een cursus Nederlands. Onze jassen hoog dichtgesnoerd, trekken we erop uit.
Ook nu weer wordt ik getroffen door de relatieve kalmte die in menig Europese hoofdstad heerst, in vergelijking met Italië. Het enige nadeel is misschien de regen, die ons glimlachen doet watertanden. Geen idee of het aan mijn Engels ligt, maar in plaats van zuidwaarts richting Grote Markt volg ik een heel stuk de Boulevard Baudouin, naar het westen. De weg kwijt dus, maar dat geeft een vent nooit helemaal toe. Het lot is me gunstig gezind want als ik na een tijdje aangeef dat het tijd is om linksaf te gaan komen we bij de Vismarkt uit, waar een ijsbaantje en een hele reeks kraampjes er alles aan doen om iets van een kerstsfeer te kweken. Glühwein, pinten, wafels met slagroom en chocolade. Het ziet er heel aanlokkelijk uit, maar we weten ons in te houden. Totdat we in de Rue Sainte-Catherine langs de uitnodigende brasserie "'t Kapiteintje" komen. ,,Dit is België'', fluister ik Lief toe als we binnen zijn. Lange banken langs de muren waarop je schuilgaat achter diepe borden en grote glazen op de tafeltjes ervoor, een bar met minstens tien merken bier, en langs het plafond de kerstversiering, daar iets te lang, daar iets te kort, maar veelkleurig en heerlijk kitsch. Ik krijg een brok in mijn keel, die ik met een Leffe op perfecte temperatuur wegspoel. De ober zingt, deels in het Waals, deels in het Vlaams, en brengt me eenvoudig garnalenkroketten met brood. Het is jaren geleden dat ik die gegeten heb. Het echte watertanden is aangebroken.
Als we na deze pauze uiteindelijk op de Grote Markt aankomen knort mijn maag van tevredenheid, een geluid wat naar de achtergrond verdrongen wordt door de electronische vogelgeluiden die dit adembenemende plein vullen. Het is immers kerst, en daar horen om de een of andere reden electronische vogels bij die in tientallen allumium palen hun nestjes hebben gevonden. Als het donker wordt lichten de palen in allerlei kleuren op en komt er muziek uit. Arme vogels. Vlak bij dit futuristische gebeuren staat in het centrum van de Grand Place "De Kerstboom" van Brussel, traditioneel en zonder teveel poespas groen (de takken) en blauw (de lichtjes) te zijn. En daar weer achter een stal, met echt hooi en echte etalagepoppen. Het doet wat chaotisch aan, en het is allemaal iets teveel van het goede. En het heeft bovendien wat armoedigs. Maar wat je hier ook neerzet, het zal altijd wat armoedig blijven overkomen temidden van de schitterende panden die het plein als een kunstig bewerkte gouden lijst rondom een schilderij omkaderen.











 
Het is goed eten in België. Een tijdje geleden heb ik bij ons een boek voorbij zien komen met de bijzondere titel "Stoemp". Het is van de Belgische kok Albert Verdeyen en gaat dus over eten, en dan met name over de Brusselse stampot, ofwel de stoemp. Een leuk en interessant boek, waarin Verdeyen niet stil blijft staan bij de traditionele recepten. De stijl van eten is veranderd in de afgelopen honderd jaar, dus ook de stoemp heeft zich aangepast aan de hedendaagse smaken. Wat te denken van de Italiaanse "stoemp Fellini"! Het boek verliest desondanks dit zijn "roots" niet, en een aantal bekende Brusselaars doen dus hun favoriete stoemp uit de doeken.
Ik had me dus voorgenomen om, eenmaal in Brussel, ook eens de onvervalste stoemp te proberen. Als ik echter de ene keer de Ballekes à la Marolliene op de kaart zie staan, en de andere keer een stoverij in de Kriek Lambik, lukt het me niet om aan deze culinaire verleidingen te weerstaan. De stoemp blijft dus staan voor een volgende keer, en zo vind ik altijd wel een reden om ooit nog eens terug te kunnen gaan naar een plaats die me bevalt.
Op een avond eten we bij het sfeervolle Volle Gas op de Place Fernand Cocq, waar ook het typisch Belgische waterzooi op de kaart staat. Ik vertel mijn tafelgenotes - alle drie Italiaans - dat in de noordwestelijke hoek van Vlaanderen de waterzooi vroeger nogal eens bereid werd met bisamrat. Noodgedwongen, want er was geen geld voor wat anders, en bovendien schijnt het lekker te zijn. Ongeloof is mijn deel, en om de een of andere reden heeft niemand meer zin in een toetje. Als we buitenkomen regent het. ,,Waterzooi'', denk ik. Bus 71 brengt ons naar De Brouckere en vandaar is het niet ver naar meer naar het hotel.
Beslagen ruiten, de bedompte geur van natte kleren, een waterkoude wind die de paraplu doet overwaaien, laveren om de plassen op het trottoir... The Brussels Blues.


Ik ben de voorbije jaren een paar keer in Amsterdam geweest, maar dankzij de verbouwing van het Stedelijk Museum liep ik de werken van de Cobra-groep steeds mis. In Brussel val ik met mijn neus in de boter, want de Cobra-groep bestaat 60 jaar en ter gelegenheid daarvan is er in de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten een speciale tentoonstelling ("Cobra") van Deense, Belgische en Nederlandse kunstenaars. Appel, Corneille, die natuurlijk in de eerste plaats, maar ook het werk van Carl-Henning Pedersen spreekt me aan. Kunst is dikwijls (of altijd?) reaktie, en ik geloof dat het diezelfde Pedersen was die zei: ,,Het wordt tijd dat we die lege vlakken van Mondriaan eens in gaan vullen.''

Ook de permanente collectie van het museum is meer dan de moeite waard. Men begint in de vijftiende eeuw, en daarna wordt je, verdieping na verdieping, eeuw na eeuw, steeds verder de museumkelders en de toekomst doorgeloodst. Het museum leeft, een kleuterklasje zit in de buurt van Fernand Khnopffs "De Kunst / De liefkozingen" op de grond met viltstiften tekeningen te maken, en in de rode zaal luisteren studenten bijna in dezelfde positie ademloos naar het gedreven betoog van hun professor. Achter hem rijzen engelen en gelovigen torenhoog op. We zijn onze kruistocht 's morgens om tien uur begonnen, en rond een uur of vijf blijken we nog één eeuw voor de boeg te hebben. We beginnen enigszins met de tong op onze schoenen rond te lopen, dus we besluiten ook die laatste honderd jaar, net als de stoemp, te laten staan voor de volgende keer.





















's Woensdags regent het niet in Brussel. We trekken er op goed geluk op uit.

Vlakbij ons hotel bevinden zich de botanische tuinen, maar in deze periode van het jaar is er weinig te bewonderen. Ook de serres zijn leeg. De Botanique is nu een cultureel centrum, waar concerten worden georganiseerd en de filmzaal is, op het moment dat wij in Brussel zijn, de zetel van de tiende editie van het Festival Cinéma Mediterranéen. Het complex werd in 1829 ingehuldigd en in de kelders werd ooit de eerste witlof gekweekt. Van die hoogtijdagen is echter weinig meer te merken.
De Rue Royale gaat richting Museumberg. Halverwege komen we langs de Colonne du Congrès, de Congreskolom. Architect Joseph Poelaert, onder wiens leiding dit herdenkingsteken tussen 1850 en 1859 langzaam maar zeker 25 meter de hoogte in werd geboetseerd, schijnt zich te hebben laten inspireren door de Trajanuskolom in Rome.
Een eindje verder zuidwaarts staat de indrukwekkende kathedraal van Sint-Michiel en Sint-Goedele. De glas-in-lood-ramen zijn als enorme stripboeken en vertellen hun verhalen terwijl de zon zowaar af en toe bijlicht. Bij de ingang hangen wat foto's van de groten der aarde die de kathedraal bezocht hebben, Paus Johannes Paulus II, koning Boudewijn en koningin Fabiola, prins Filip en prinses Mathilde, prins Laurent en prinses Claire. De laatste zes om te trouwen. Met enige tussenpozen, dat zal duidelijk zijn.

Brussel is behalve de stad van het stripverhaal ook en vooral de stad van de "art-nouveau". Er zijn zelfs speciale routes die je langs de hoogtepunten van beide oeuvres voeren. Een paar keer worden we tijdens ons rondje op aangename wijze geconfronteerd met deze specialiteiten van het huis. Vlakbij de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten vind je een toonbeeld van de "art-niveau", namelijk het voormalige Old England. Het werd door Paul Saintenoy ontworpen en is sinds zijn bouw in 1899 lange tijd in gebruik geweest als warenhuis. Tegenwoordig is het MIM erin gevestigd, het muziekinstrumentenmuseum. Lief weet me om te praten om eens een uurtje binnen te gaan. Het wordt wat meer want het museum is heel bijzonder. Als bezoeker krijg je koptelefoon en middels een infrarood systeem hoor je bij elk instrument een aantal muziekstukken waarin het een rol speelt. En dan kom je er pas achter wat een rijke muzikale historie dat België wel niet blijkt te hebben. En brokjes uit een ver verleden komen weer boven drijven, muziek die ik ooit op een kermis in Vlaanderen heb gehoord toen ik nog klein was, de televisieserie "Wij, Heren van Zichem", het typische geluid van de mondtrommel. Maar men neemt je ook mee over de Belgische grenzen, Europa in en de wereld over. Je hoeft geen kenner te zijn, maar ook een beetje muziekliefhebber loopt in dit prachtige pand met volle teugen te genieten. Ik kan het van harte aanraden.
Als we buitenkomen schijnt zowaar de zon, en we hebben nog wat tijd over om wat te winkelen, zoals het shoppen vroeger heette. Lief weet vriendin Giusi te strikken, en ik trek er alleen op uit.

Als we donderdags in de trein zitten is m'n bagage twee cd's van Arno Hintjes rijker.

We gaan richting west, naar Brugge, en vandaar zullen we de bus naar Oostburg nemen. Het is de enige manier om met het openbaar vervoer vanuit België naar Zeeuws Vlaanderen te reizen.
We hebben een plaatsje gevonden naast een echtpaar, aan het accent te horen uit de buurt van Leuven of Aarschot. Hij leest Het Laatste Nieuws, vooral de sportpagina's. Zij zit verlegen om een praatje en vertelt dat ze voor controle naar het ziekenhuis in Gent moet. Om half twaalf. Dat komt goed uit, want dan kunnen ze daarna ook gelijk eten in het ziekenhuis. Soep, aardappelen met groente en een stukske vlees, en een toetje voor maar zeven euro. ,,Jao, daor kunt ge zelf toch nie veur koken é meneer.'' Als ze opstaan om op hun bestemming uit te stappen wens ik haar veel succes met de controle.

Het is inmiddels weer begonnen met regenen. Liefs vakantiestemming gaat er niet onder gebukt. ,,Ach ja, het is in ieder geval geen sneeuw.''

Nog geen vijf minuten later dwarrelen de eerste sneeuwvlokken in het mistroostig langstrekkende polderlandschap naar beneden.





Het kaartje is een van de velen die in Brussel te koop zijn ter gelegenheid van de 50ste verjaardag van de wereldtentoonstelling in Brussel in 1958.

Het boek "Stoemp" van Albert Verdeyen is uitgegeven door Lannoo (isbn: 9789020976366).

Op de videoclip zingt Arno Hintjes "Les yeux de ma mère".

Ik was van 1 tot 4 december in de Belgische hoofdstad.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten