vrijdag 18 februari 2011

Eindhoven, zondagmorgen (14 april 2010)

Eindhoven. Ben ik er ooit al eens geweest? Ik dacht het wel, maar weet het niet meer zeker. Ergens in een achterkamertje van mijn geheugen heb ik een impressie hangen van de binnenkant van het Evoluon. De entreehal. In zwart-wit, dus het kan best een foto uit een tijdschrift zijn geweest dat ik als kleine jochie door heb zitten te bladeren.

Het feest was leuk, en het werd dus laat. Dit, in combinatie met het begin van de zomertijd, laat alles nog vroeger aanvoelen dan dat het al is. Een douche en een ouderwets Hollands ontbijt (krentenbrood met kaas en beschuit met hagelslag) doen me echter aangenaam, als een eend dobberend op de korte golfjes van een vijver, het ritme van de vroege zondagmorgen aannemen. Ohé en Laak. De zon schijnt laag door het raam. Op een boerderij in de buurt kraait een haan. Nog een kop thee. Ik heb honger, neem ook een zacht gekookt eitje.
Het station in Echt, wachten tot het rode licht gedoofd is, er kan nog een trein komen. Niemand wacht. Echt slaapt nog of wordt pas wakker. Overstappen in Roermond, spoor 3 wordt spoor 2. Overstappen in Weert, spoor 2 wordt weer spoor 3. Station Eindhoven. Net als gisteren, maar dan in omgekeerde volgorde.

En lijn 401 brengt ons van het station naar het vliegveld. Ook net als gisteren, maar dan in omgekeerde volgorde.
Eindhoven en Philips zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het korte busritje door de stad laat ook aan de toeristen, dikwijls op doorreis van of naar Amsterdam, weinig aan duidelijkheid over. Ook mijn jeugd en Philips waren met elkaar verstrengeld, als de draadjes van de oordopjes van een ipod of een walkman. Mijn vader werkte bij Philips, en dus droeg de gloeilampengigant, als je het goed bekijkt, financieel direkt bij aan mijn opvoeding en opleiding. Indirekt zou je misschien heel ver door kunnen doorborduren en zelfs tot de conclusie komen dat dit stukje dankzij Philips tot stand is gekomen.
Mijn vader werkte op de flitslampen-afdeling in Terneuzen. Flitslampen waren kleine glazen kogeltjes met een blauwe glans erin. Aan de onderkant staken er twee draadjes uit, die je in een zogenaamd flitsapparaat duwde. Dit apparaat zat op zijn beurt weer met een stekkertje verbonden aan het fototoestel, die het glazen kogeltje in de flitser fel deed oplichten op het moment dat je de ontspanner indrukte. Daarna gooide je de flitslamp weg. Aan de buitenkant leek het glas met brandblaren overdekt en je kon het geen tweede keer gebruiken. Hetzelfde gold overigens voor het filmrolletje: eenmaal vol bracht je het naar de fotograaf die er negatieven van maakte en daar vervolgens foto's van afdrukte. Je moest daarna een nieuw rolletje kopen, want het oude was niet herbruikbaar. De rolletjes waren er in drie formaten: 12, 24 of 36 foto's.
Het was de tijd dat wachten nog gewoon was, net als geduld. Een rolletje laten ontwikkelen en er foto's van laten afdrukken duurde op z'n minst een aantal dagen. Als je ze daarna ging halen rukte ze je meteen uit de enveloppe om ze te bekijken. Het resultaat viel dikwijls tegen, omdat bepaalde dingen zich niet laten vangen in een klik, of heel eenvoudig omdat een bepaalde sfeer niet houdbaar blijkt te zijn op papier. De foto's werden dan thuis nog een keer uit de enveloppe gehaald, maar belandden daarna al snel in een la waar ze vervolgens jarenlang stofferig lagen te worden.
Onze flitslampjes waren dus van Philips, maar ook de batterijen, de gloeilampen, de radio, de televisie, de pick-up, de bandrecorder, de koelkast, de wasmachine, de broodrooster en, toen mijn vader dicht tegen zijn pensioen aanzat, de eerste spaarlampen die zowat een kilo wogen. Een geldstroom in een vrijwel gesloten circuit. Het was dat we ook aten, anders was mijn vader's salaris een perpetuum mobile geweest. En het was dat Philips geen auto's maakte, want anders zouden we ongetwijfeld in een Philips rond gereden hebben. Maar we bleven in de buurt. Mijn ouders zwoeren namelijk bij de volautomaat, de Daf, het unieke produkt van de Van Doornes Autofabrieken die net als Philips hun hoofdvestiging in Eindhoven hadden.

Eindhoven trekt als een enorm doek langs de ingelijste panoramavensters van de bus. Eindhoven op zondagmorgen. Er is weinig volk op straat.
Oude fabriekshallen ademen op een verder bijna braakliggend terrein nog iets van de oude glorie uit. De zestiger jaren, gevangen in de industriële archtectuur van die tijd, en een eindje verder in een woonwijk. Vijf hoog, zes hoog, kleine ramen waarachter ooit de Philips-gezinnen hun aardappelen met jus aten aan het eind van de werkdag. De vensters geven nu de indruk dat er studenten achter wonen. We zijn in de buurt van het Philips-stadion.
Halte Philips-stadion. Lief schrijft na de Arena, de Kuip, de Galgenwaard en het RBC-stadion een vijfde Nederlands voetbal-mekka bij op haar lijstje. Met uitleg. Voor het stadion staan de standbeelden van de topschutters van de club: Coen Dillen en Willy van der Kuijlen.




De eerste was van voor mijn tijd, de tweede viel precies in de periode dat ik mijn voetbalplaatjes verzamelde. Ik heb hem wel honderd keer gezien, want hij was elk seizoen één van die vele dubbele die je in de zakjes van een kwartje vond. Gert Bals was er ook zo één.
We rijden verder en stoppen bij de halte Evoluon. Ondanks haar leeftijd is het nog steeds een supermodern bouwwerk. ,,Ik denk dat ik het wel eens bezocht heb, maar ben niet zeker'', zeg ik tegen Lief.


De huizen worden lager. Het zicht wordt wijder. In de richting van het vliegveld heeft het vlakke landschap plaatsgemaakt voor een al bijna even vlak landschap van één verdieping hoog. Moderne huizen, veel groen, veel ruimte.
In de bus hangt een monitor, waarop beurtelings de volgende halte, de chauffeur, de aankomsttijd op het vliegveld, de slechts bij enkele haltes open en dichtsklappende deuren, en wijzelf te zien zijn. Ik heb niet kunnen ontdekken van welk merk de monitor was.

Als we twee uur voor vertrek willen inchecken krijgen we te horen dat we nog minstens 45 minuten moeten wachten. Perfect om even de kiosk binnen te stappen.
Ik sta op het punt om De Volkskrant van de dag daarvoor te kopen, maar er de zondag-editie van La Repubblica is er al. Dus ik neem die. De dag erna lees ik op internet dat het de laatste 'grote' Volkskrant is geweest. Heel even heb ik iets van 'jammer'. Ik had een stukje historie in mijn bezit kunnen hebben.
Wat boeken betreft is er niet erg veel keus, wat het voor mij een stuk gemakkelijker maakt. Ik kies voor 'Vals licht' van Joost Zwagerman en 'Caesarion' van Tommy Wieringa. En ik besluit een mooie traditie voort te zetten en met een Bril uit Nederland terug te komen: Jongensjaren. Een verzameling verhalen over de jaren zestig en zeventig, staat er op de achterkant geschreven. Onbewust dwalen mijn gedachten af... naar Philips.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten