zondag 13 februari 2011

Karel (17 september 2009)

Karel was een bijzonder mens. Toen ik hem leerde kennen was hij al met pensioen. Ik ben er nooit echt achter kunnen komen wat hij deed voordat hij met pensioen ging.
Maar eenmaal oud en bejaard sleet hij zijn dagen in zijn draaistoel voor de televisie. Of die aanstond of niet, dat maakte niet uit. Karel zat daar, liet enorme winden en vloekte de engelen in de hemel het kippevel op de vleugels. De godslasteringen waren min of meer een automatisme. Ze hoorden bij het leven, bij het functioneren van het lichaam, zoals adem halen, in slaap vallen, wakker worden. Maar een scheet was voor Karel iets meer, een wind waaide duidelijk op een hoger niveau. Zelfs na de duizenden die hij er in de loop van de jaren had gelaten, genoot hij zichtbaar van elke nieuwe die hij met veel trompetgeschal de ether inslingerde. In zijn ogen fonkelde een ondeugende, jongensachtige schittering, en met een glimlach draaide hij zich in de richting van het eventueel aanwezige publiek om de reakties dankbaar in ontvangst te nemen.
Karel was – dat zal inmiddels duidelijk zijn – niet gelovig. Zijn vrouw daarentegen wel. Ze geloofde minstens voor twee. Toen Karel eenmaal de laatste adem uit had geblazen was de televisie de deur al uit voordat de kist met daarin de overledene het pand had verlaten.

Karel en de televisie. Ze hadden een bijzondere relatie, die werd beheerst door lange stiltes. Zoals in een lang huwelijk waarin de partners weinig woorden meer nodig hebben om elkaar te begrijpen.
Op nieuwjaarsdag keek Karel naar het skispringen in Garmisch-Partenkirchen. Zonder geluid, want het kon hem weinig schelen wie er won. Zelfs het nieuws volgde hij zonder audio. ,,Het is zo al ellendig genoeg'', was zijn mening. Het was één van die meningen waar Karel stevig aan vast hield. Een ouwe boom, die stormen getrotseerd had, wellicht wat takken verloren. Maar die nog steeds daar stond waar hij ruim zeventig jaar geleden geplant was, ietwat gebogen, maar fier overeind.
,,Dus jij bent Rokus'', zei hij me tijdens onze eerste ontmoeting. Het was geen vraag, maar een stelling.
Ik zei hem, nee, dat ik Ron heette, maar Karel schudde het hoofd. ,,In Axel heten ze allemaal Rokus, dus jij ook.''
Hij is me voor de rest van zijn leven Rokus blijven noemen, tussen knetterende winden en de meest schilderachtige vormen van blasfemie door.





Het is al laat als we in onze kamer in Kalamaki, aan de zuidkust van Kreta, aankomen, en we zoeken moe ons bed op.
Als we wakker worden sijpelt het daglicht door de kieren van de luiken voor het venster. Ik sta op, loop naar het raam, benieuwd naar het weer. De luiken zwaaien open en ik wordt begroet door een luid gemiauw. We zijn niet de enige gasten.
We nemen een plakje kaas en een schelletje vlees mee na het ontbijt, maar dat is veel te weinig om een poezemaag naar behoren te vullen. Miauw. Miaaauuww! Miiiaaaaaaauuuww!
Als we tegen de avond terug komen van het strand komt onze medegast ons al hoopvol tegemoet, maar we moeten hem teleurstellen. ,,Nog even. Als we vanavond terugkomen nemen we wat lekkers voor je mee.''
Het dorp ligt dichtbij. De terrasjes aan het strand met kleine tafeltjes en helderblauwe stoelen zijn uitnodigend, maar eerst moeten we bij het supermarktje langs. Om een paar blikken kattenvoer. Ze hebben maar één merk, maar daar blijkt onze vriend best tevreden mee te zijn....


Voor één week, totdat onze vakantie voorbij is, luistert onze Kretaanse vriend naar de naam Karel. Zolang Rokus maar in de buurt is.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten